De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Opname en opleiding van nieuwe zusters

Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

het maximum-aantal zusters streng vastgelegd

De provinciale concilies van Parijs (1212) en Rouen (1214) schreven voor dat in de gasthuizen en hospitalen het aantal broeders en/of zusters moest worden beperkt tot het stricte minimum. De concilievaders formuleerden het zo:
"Een beperkt aantal gezonde personen kan vele zieken verzorgen, en het zou een grove onrechtvaardigheid zijn dat het aantal hospitaalbroeders of -zusters het aantal pelgrims of zieken overschrijdt. Als de gelovigen giften hebben geschonken aan de gasthuizen, dan is dat niet zozeer voor het levensonderhoud van welgestelde mensen, maar om de lijdenden bij te staan".
Deze "numerus clausus" moest er dus voor zorgen dat de opbrengst van de aalmoezen van de gelovigen zo min mogelijk ten bate zou zijn van (gezonde) religieuzen of andere bewoners van het gasthuis maar zoveel mogelijk van de armen en zieken. Een gasthuis of hospitaal mocht dus niet uitgroeien tot een heus klooster, waar de religieuze gemeenschap alle beschikbare financiële middelen opslorpte, ten nadele van de eigenlijke doelgroep, nl. de hulpbehoevenden. De personeelsomkadering was afhankelijk van
  • de beschikbare inkomsten (de financiële draagkracht),
  • de opvangcapaciteit (het aantal bedden)
  • de bezettingsgraad (het aantal gasten of zieken).

In de praktijk kwam dat in de middeleeuwse gasthuizen neer op één zuster of broeder per 2 à 3 bedden, ofwel per 4 à 6 gasten. Naar hedendaagse normen was dat een behoorlijke personeelsbezetting. Het maximum-aantal zusters mocht in de loop der jaren slechts toenemen als

  • het gasthuis voldoende bijkomende inkomsten, goederen en eigendommen verwierf;
  • het werk dat vereiste;
  • de kerkelijke (bisschop) en/of wereldlijke overheid (de Heer of schepenen) daarmee instemde;
  • een noodsituaties ontstond, bijv. het uitbreken van een besmettelijke ziekte.

van 3 naar 7 zusters in Ten Bunderen

Bij de aanvang, rond 1269, verbleven er in het gasthuis Ten Bunderen 3 godvruchtige vrouwen. In 1299 kwam de priores in aanvaring met de burgerlijke bestuurder en vermoedelijke stichter Hendrik IV, Heer van Moorslede, omdat ze ongevraagd een bijkomende of vervangende zuster had aanvaard. Hendrik IV was van oordeel dat dit privilege hem toekwam en Gwijde van Dampierre, de graaf van Vlaanderen, was het daarmee eens. Wat bewijst hoe streng er in de Middeleeuwen werd toegekeken op de aanwerving van een nieuwe zuster voor een gasthuis.

Bisschop Rithovius van Ieper die het aantal gasthuiszusters in 1570 op 7 bracht.
Martinus Rithovius, de 1ste bisschop van Ieper, die het aantal
gasthuiszusters in 1570 op 7 bracht.

In 1473 werd de semi-religieuze communauteit van het Moorsleedse gasthuis een heuse kloostergemeenschap. Bisschop Willem Fillastre van Doornik legde de zusters de kloosterregel van de H. Augustinus op en bijhorende statuten. Uitgaande van het beginsel: niet méér zusters dan het gasthuis zélf kan onderhouden, werd het maximum-aantal zusters vastgelegd op 4 (1 priores en 3 zusters). Dit cijfer mocht enkel worden overschreden met een speciale toestemming van de bisschop, zo staat in de statuten:

"omdat in zelve hospitael maar eene meestresse ende drie zusteren van ouds hebben gheploghen te zyne, men zaller in gheender manieren meer ontfangen zonder den specialen oorlof van mijn heere de biscop van doornike."
Bij de definitieve vlucht vanuit Moorslede naar Rijsel, in 1578 tijdens de godsdienstoorlogen, was het aantal zusters aangegroeid tot 7 (Martinus Rithovius, de eerste bisschop van Ieper, had in 1570 hiermee ingestemd).

de opneming van nieuwe leden

De novice. Alfred Elmore (1815-1881). Lancashire, Bury Art Gallery.
De novice. Alred Elmore (1815-1881). Lancashire, Bury Art Gallery& Museum.

Wanneer een jonge vrouw wenste in te treden in het Gasthuis ten Bunderen moest ze wachten tot er een bestaande plaats vrij kwam, tot "het openvallen van een brood" ("commissio panis") heette dat. Er ontstond dus enkel een "vacature" wanneer een van de leden van de religieuze gemeenschap stierf, wegging of eruit werd gezet om een of andere reden. Wanneer een nieuwe kandidaat-zuster zich aanmeldde moest ze vooraf de toestemming krijgen van de overste en de overige leden van de kleine communauteit. Hiertoe moest ze voldoen aan een reeks toelatingsvoorwaarden, de ene als strenger dan de andere.

  • De kandidate moest minstens 16 jaar en maximum 36 jaar oud zijn om opgenomen te worden in de gemeenschap van Ten Bunderen en het kloosterkleed aan te trekken: "oudt tusschen de leden van de religen den zestien ende zesendertich jaren".

  • De postulante moest vrij en ongehuwd zijn, ze mocht geen onwettig kind zijn, geen huwelijks- of bedevaartsbelofte hebben gedaan, geen schulden hebben die ze niet kon inlossen, niet eerder al elders geprofeste religieuze zijn geweest.

    Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
    Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

  • De meesteres moest vooraf nagaan of de kandidate lichamelijk geschikt was voor het religieuze leven. De nieuwkomer moest over een goede fysieke gezondheid beschikken, geen handicap, besmettelijke ziekte of verborgen kwaal hebben, stevig gebouwd zijn, niet opzien tegen aan dagelijkse handenarbeid, sterk genoeg zijn om een zieke op te heffen of te slapen te leggen. Het uiterlijk speelde geen rol. In sommmige middeleeuwse gasthuizen en hospitalen daarentegen (bijv. in Angers: "prohibemus pulchras mulieres et juvenes") werden te mooie jonge meisjes niet aanvaard!

  • De meesteres ondervroeg de nieuwkomer ook omtrent haar familiale omgeving, haar levenswandel, haar goede naam en faam (het hedendaagse bewijs van "goed gedrag en zeden" bij een sollicitatie is daar nog een ver vervolg van!). De nieuwkoomster werd vooral onderworpen aan een streng onderzoek naar haar religieuze en morele achtergrond. De kandidate moest beschikken over een aantal specifieke eigenschappen, zoals vroom en godvrezend zijn, bereid zijn om maagdelijk, in gehoorzaamheid en in armoede te leven, enz. Het statuut somt op: "nuttelic ghezont van zinnen... vroom van lichame... gode vresende ende den aermen dienst beminnende ende met goeder herte begheesterend te vulcommene".

    Een zuster bidt het brevier in haar kamer. Miniatuur (Gents-Brugse School), 1517. (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek)
    Een zuster bidt het brevier in haar kamer. Miniatuur (Gents-Brugse School), 1517.
    (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek)

  • Tijdens de ondervraging vooraf ging de meesteres tevens de goede intenties en de fundamentele beweegredenen na van de kandidate. Waarom wilde de jonge vrouw intreden? Was het echt om zich aan God te wijden, om de armen te helpen? Was haar persoonlijkheid sterk genoeg om trouw te blijven aan de religieuze roeping?

  • De meesteres moest vervolgens haar bevindingen meedelen aan de bisschop: "Als een brood opene ende verschenen wort de meestresse die van sbiscops weghe daer ghestelt es moet neestelic onder zouken ende hemleden informeren van levene duecht ende wysheit vanden persoone die dat brood begheeren zal, up dat zoe daer toe oorborelic (=geschikt) bevonden wert, ende dese reghele metter gracie gods onderhouden wille", staat er in de statuten (1473). De bisschop van Doornik moest een speciale schriftelijke vergunning, een zogeheten rescript ("Commissio panis") geven vooraleer de kandidate kon intreden en de kloosterkledij dragen. In het Rijksarchief van Bergen (Acta Episcopalia. Evêché de Tournai, N° 198) is zo'n rescript bewaard gebleven van 11 januari 1470, uitgereikt door bisschop Willem Fillastre, via de deken van Roeselare, aan Magdalena de Kenne of Duquesne, een kandidaat-zuster van Ten Bunderen.

  • In de beginperiode (1269-1473) van het Gasthuis Ten Bunderen moest de aspirante ook de officiële goedkeuring krijgen van de burgerlijke overheid, i.c. de Heer van Moorslede, om te worden aanvaard als lid van de gemeenschap. Vanaf de uitvaardiging van de regel en de statuten in 1473 was de aanname van een nieuwe zuster enkel nog onderworpen aan de kerkelijke overheid.

    Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
    Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

  • De nieuwe zuster moest bij haar intrede afstand doen van haar eigendommen en ze ter beschikking stellen van de gemeenschap, onder het beheer van de priores. Wanneer de kandidate echter tijdens of na de proefperiode besliste om het gasthuis te verlaten, kon ze haar afgestane privé-goederen mee naar huis nemen. Wie uittrad na het 1 jaar durende noviciaat en de daaropvolgende aflegging van de 3 kloostergeloften moest haar goederen in het het gasthuis achterlaten.

  • Het was gebruikelijk in de Middeleeuwen dat bij een intrede de familie van het meisje een bruidsschat ("dot") schonk aan het klooster. In het Gasthuis Ten Bunderen was dat evenwel geen toelatingsvoorwaarde. De 3 stichtende vrouwen van het Gasthuis waren welstellend ("van Conditie"). Later kwamen er ook jonge vrouwen bij van een lagere sociale herkomst, die niet konden lezen of schrijven. Maar (onvolledige) statistieken voor de héle periode van het Moorsleeds gasthuis (1269-1587) brengen aan het licht dat de zusters vooral werden gerecruteerd uit redelijk bemiddelde families. Echt rijke gezinnen stuurden hun dochter immers naar de hoger in aanzien staande hospitalen in de steden.

de inkleding

Inkleding van een novice. Miniatuur, einde 15de eeuw. Parijs, Musée d'Assistance Publique.
Inkleding van een novice. Miniatuur, einde 15de eeuw. Parijs, Musée d'Assistance Publique.

Nadat de kandidate te biecht was gegaan werd ze opgenomen in het gasthuis: "als ze ghebiecht wert men zalse dan ontfanghen". Enige tijd na haar feitelijke intrede kreeg de nieuwelinge haar kloosterhabijt tijdens een ceremoniele inkleding: "men zal cleeden mids den oorlof vanden biscop om dese reghele ende ordene een jaer lanc te prouvene".

Enkele dagen voor de inkleding kwamen de meesteres en de zusters samen in het kapittel. Ze lichtten de nieuwkomer in over het alle aspecten en verplichtingen van het religieuze leven, ondervroegen haar over mogelijke beletselen voor intrede en toetsten haar motivatie en zuiverheid van intentie. Daarop werd de kandidatuur van de nieuwe zusters voor het noviciaat aanvaard of verworpen. Ze kreeg een novicenmeesteres toegewezen.

Op de inkledingsdag zélf was er in de kapel een mis. Bij de aanvang schreed de postulante, vergezeld van de hele communauteit, haar familieleden en vrienden, in processie tot vóór het altaar. Ze droeg haar burgerkledij met een bloemenkrans op het hoofd en een brandende kaars in de hand. Bij het offertorium (= het offergebed) had het eigenlijke inkledingsritueel plaats. Na een korte ondervraging zegende de priester haar en legde haar het novicen-kleed op. Er volgde een aanroeping van de H. Geest, door het zingen van de pinksterhymne "Veni Creator Spiritus". Aan het eind prosterneerde de pas geklede medezuster zich op de grond, terwijl de priester gebeden over haar uitsprak en haar besprenkelde met wijwater.

het noviciaat

Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

De ingeklede zuster was nu echt klaar om het noviciaat aan te vatten, nl. een verplichte proef- en opleidingsperiode van 1 jaar, onder leiding van een novicenmeesteres. De novice leerde tijdens het proefjaar een aantal dingen

  • kennismaken met de leefgewoonten van de kloosterlingen het gasthuis
  • inwijding in de kloosterobservantie, de ascetische oefeningen, de sacramenten en het geestelijk leven.
  • zich voorbereiden op de 3 kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en maagdelijkheid.
  • bestuderen van de tekst van de Regel van St.-Augustinus en de statuten.
  • de structuur, de inhoud en het reciteren van de koorgebeden.
  • de gebeden uit het hoofd leren van het Onze Vader, de Weesgegroet, het Credo, e.a.
  • de regels van de etiquette tijdens de maaltijden, het stilzwijgen in de refter en de slaapzaal, enz. naleven.
  • op de hoogte zijn van de werkzaamheden van alledag, speciaal de opvang en verzorging van de gasten.

De bedoeling van het proefjaar was dubbel:

  1. de novice zélf doen ondervinden of ze het strenge leven in gemeenschap aankon;
  2. de communauteit een oordeel laten vormen over de geschiktheid van de nieuwe medezuster, over de echtheid van haar roeping.

de professie

Ceremonie van de eeuwige geloften. Miniatuur, 13de eeuw. Besançon, Bibl. Municipale
Ceremonie van de eeuwige geloften. Miniatuur, 13de eeuw. Besançon, Bibliothèque Municipale.

Enkele dagen vóór het einde van het noviciaat kwamen de meesteres en de andere zusters in kapittel bijeen. Tijdens een stemming was een gewone meerderheid (de priorin had 2 stemmen) nodig om de novice toe te laten om de kloostergeloften uit te spreken (zoniet werd ze weggestuurd). Daarop volgde een ondervraging door de priores omtrent de vrijheid van keuze van de nieuwe zuster. Deze beloofde de regel en de statuten te zullen naleven en ging vervolgens te biechten:

"Ende bi alzo dat dese nieuwe zustere daer up neestelicke gheexamineirt beloven wille deze reghele ende ordene te houdene ende te vulcommene die men daer eerst in vlaemsche lesen zal ende verclaren naer dat ze wel van haren zonden ghebiecht ende gheabsolveirt zal zijn".

Op de dag zélf van de professie was er in de kapel een mis, met een ritueel dat overeenstemde met dat van de inkleding. Bij het offertorium werd de novice in stoet tot vóór het altaar geleid. Ze vroeg de priester (de gasthuiskapelaan of een afgevaardigde van de bisschop, bijv. de deken van Roeselare) om haar kloostergeloften te mogen afleggen. Op zijn beurt wees de priester op de ernst van haar engagement. Onder het zingen van de hymne "Veni Creator Spiritus" legde hij de nieuwe zuster haar religieus habijt op en plaatste een sluier (= symbool van de maagdelijkheid en de bruid van Christus) op haar hoofd. Daarop volgde het uitspreken van de 3 kloostergeloften. De tekst staat in de statuten (1473) van Ten Bunderen:

"Ic zustere gheve mij gode om den aermen in dit hospitael te dienene mijn leven lanc Belove gode onser vrauwen sinte augustijn ende allen heleghen eeweghe zuverheit ghewilleghe aermoede gheen eyghen te hebbene ende onderdanicheit den eerweerdeghen vadere in gode mijnen heere den biscop van doornike die nu es ende zijn naer commers den meestere ende meestresse van dezen hospitale die nu zijn ende naermels zijn zullen In de name svaders tzoons ende shelichs gheest amen"

Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

De nieuwe medezuster legde een met de hand geschreven tekst van de professie op het altaar en wierp zich vervolgens met de knieën en de ellebogen op de grond, terwijl de celebrant gebeden over haar uitsprak en haar met wijwater besprenkelde:

"Dese belofte ghedaen hebbende ze zal voughen (= buigen ) devotelic ter erden up hare knien ende elleboghen ende alzo bliven tot de priestere zal alle de bedinghen ende orisoenen (= gebeden en oraties) daer toe dienende ghezeit hebbende zal men haer ghewijt water gheven"
Hierop gaf de geprofeste zuster de vredeskus aan de priores en de andere zusters, als symbool van haar volwaardige opname in de gemeenschap: "daer naer zal men haer leeden toter meestresse ende dander zusteren ende zal hemleden cussen in teekene van minnen".

Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail