De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Geschiedenis - de 14de eeuw

Zieke bij een hospitaal. Jheronimus Bosch, 15de eeuw. (Valenciennes, Mus. Beaux-Arts)
Zieke bij een hospitaal. Jheronimus Bosch, 15de eeuw (Valenciennes, Musée des Beaux-Arts).

misbruiken

De ergerlijke misbruiken van de geestelijke verantwoordelijken van gasthuizen en hospitalen, die in de loop van de 13de eeuw waren binnengeslopen, handhaafden zich ook nog in de 14de eeuw, ondanks talrijke kerkelijke maatregelen en waarschuwingen. Om welke wantoestanden ging het vooral?

  • Er werden vaak geestelijken aangesteld die totaal onbekwaam waren om leiding te geven en de goederen te beheren van een gasthuis.
  • Caritatieve instellingen werden steeds meer als een "beneficium eccleciasticum" (= kerkelijke gunst) aan een priester of kanunnik of priester toegewezen. In ruil voor het vervullen van de pastorale taken in het gasthuis streek deze geestelijke een deel van de inkomsten op als zijn jaarlijks inkomen (= prebende) dat hij voor eigen doeleinden aanwendde.
  • Geestelijke verantwoordelijken waren in veel gevallen regelmatig, langdurig of helemaal niet aanwezig, maar hadden elders hun verblijfplaats. Sterker nog: bepaalde clerici cumuleerden zelfs beheersfuncties in verscheidene gasthuizen tegelijk, waar ze overal schitterden door hun afwezigheid. Ze droegen de dagelijkse leiding gewoon over aan een onderhorige.

    Groep hogere geestelijken. J. Frossart, miniatuur 15de eeuw. Parijs, BNF.
    Groep hogere geestelijken. J. Frossart, 15de eeuw. Parijs, BNF.

  • Door het toenemend wanbeleid verkommerden de gasthuizen en werden de belangen van gasten, armen en zieken verwaarloosd. Hier en daar werden de gebouwen niet meer onderhouden en stilaan herschapen in haast onbewoonbare halve ruïnes. Voor onderhoud en herstellingen was er nauwelijks geld. De bewoners leefden in isolement, en waren aangewezen op de karige opbrengst van het veld en op sporadische schenkingen.
  • Om de hoge financiële nood te lenigen namen tal van gasthuizen alsmaar meer proveniers (= goed betalende kostgangers) op en veranderden zo in een soort van pension voor bejaarden. Deze welstellende bewoners werden goed onthaald en met grote zorg omringd, want na hun dood ging hun erfenis volledig of gedeeltelijk over naar de instelling. De arme hulpbehoevenden - het eigenlijke doelpubliek van de stichter - waren het kind van de rekening. Voor hen bleef er amper of geen plaats meer over.

het Concilie van Vienne (1311-12)

Het Concilie van Vienne. Houtsnede, 1493. Hartmann Schedel, Liber Chronicorum.
Het Concilie van Vienne. Houtsnede, 1493. Hartmann Schedel, "Liber Chronicorum".

In 1311 riep Clemens V, de 1ste paus in Avignon, het 15de oecumenisch Concilie bijeen in het Zuid-Franse Vienne. Een belangrijk discussiepunt was de deplorabele en compleet scheefgegroeide situatie in vele gasthuizen. De concilievaders fulmineerden tegen de onbekwaamheid, winstbejag, nalatigheid en slordigheid van vele geestelijke beheerders. Het decreet "Quia contengit" vaardigde een aantal maatregelen uit voor een materiëel herstel en een goede werking van de caritatieve instellingen en vooral voor een beter bestuur ervan.

Clemens V, de 1ste paus in ballingschap in Avignon. Ets. Parijs, BNF.
Clemens V, de 1ste paus in ballingschap in Avignon. Ets. Parijs, BNF.

Schoorvoetend erkende het Concilie van Vienne dat geestelijken zélf de schuld waren van de vele wantoestanden door o.m. "te weigeren om de bedoeling der stichters uit te voeren en de goederen en inkomsten schandelijk te verteren". De bisschoppen vonden het daarom gewettigd dat gasthuizen, hospitalen en godshuizen niet meer als een "beneficium" (= materieel of financieel voordeel) aan geestelijke voogden mochten worden overgelaten. Het bestuur ervan moest voortaan worden toevertrouwd aan "viri probati", d.w.z. bekwame, onkreukbare, betrouwbare, rechtschapen, geschikte, voorzichtige mannen met een goede reputatie (zowel geestelijken als leken), want het beheer mocht niet in strijd zijn met de doelstellingen van de stichter(s).

Het decreet "Quia Contingit" (1311) bevatte enkele maatregelen (die echter niet van toepassing waren op de hospitalen van de ridderorden, begijnen en reguliere kloosterorden!) voor een efficiëntere controle over de caritatieve instellingen:

  • De beheerders moesten zweren dat ze de inkomsten en uitgaven behoorlijk zullen beheren, en de opbrengsten zullen aanwenden voor de behoeften .
  • Ze moesten de goederen willen en kunnen beheren en dus de kunst van het boekhouden verstaan. Hun eerste taak bestond erin om een einde te maken aan het verval van de instelling, de gebouwen te herstellen in hun oorspronkelijke staat, de financiën te saneren en een inventaris te maken van de goederen en eigendommen.
  • Ze moesten er bovendien op toezien dat de instelling haar sociale plicht ten volle vervulde. Gasthuizen moesten opnieuw arme passanten en zieken opnemen en verzorgen in plaats van betalende proveniers.
  • Tegenover derden moesten ze de materiële belangen van het gasthuis beter behartigen.
  • Administrators konden worden vervangen bij slecht beheer.
  • Jaarlijks moesten de verantwoordelijken de boekhouding en de toestand van het patrimonium ter goedkeuring voorleggen aan de plaatselijke geestelijke (bisschop), die eventueel tekortkomingen of onregelmatigheden konden bijsturen. Volgens het concilie-decreet behielden de bisschoppen de volledige jurisdictie (voogdij- en controlebevoegdheid) over de kerkelijke caritatieve instellingen en hadden ze dus het laatste woord inzake de spiritualiteit en het dagelijks leven en werk van de religieuze gemeenschap in de gasthuizen.

toenemende inmenging van de burgerlijke overheid

In de landen waarvoor het conciliair decreet vooral was bestemd, o.m. Frankrijk, bekommerde men zich weinig om deze kerkelijke waarschuwing. In Vlaanderen daarentegen trachtten de meeste stadsbesturen vanaf de 14de eeuw de plaatselijke liefdadigheidsinstellingen onder hun voogdij te plaatsen en, zo mogelijk, volledig te controleren. De burgerlijke overheid verstevigde geleidelijk haar greep op het dagelijks beleid van de gasthuizen en hospitalen. Ze bemoeide zich steeds meer met het toezicht over de tijdelijke zaken, terwijl de invloed van de kerkelijke overheid verminderde, en zich beperkte tot strict religieuze aangelegenheden.

De wereldlijke instanties (stadsmagistraat, feodale heer) stelden, waar dat kon, een of meer leken-ambtenaren aan als voogd ("momboor"), die, in hun naam, nauwlettend de hele organisatie, het patrimonium, de administratie en de financiën in de gaten hielden. Ze eisten dat jaarlijks de rekeningen werden voorgelegd. Tot dan toe was dat een louter binnenkerkelijke aangelegenheid. Het stadsbestuur had ook juridische macht: de wetgeving rond armenzorg, openbare orde, hygiene en bestrijding van epidemieën behoorde tot de bevoegdheid van het schepencollege. Bij wantoestanden in een gasthuis kon het stadsbestuur ingrijpen. Maar in de praktijk was de inmenging van de burgerlijke overheid (de feodale heer) in Moorslede waarschijnlijk zeer beperkt, en had de meesteres stevig het roer in handen.

Middeleeuwse havenkraan aan de kust en een stadswaag (= weegschaal). Miniatuur, 1510.
Middeleeuwse havenkraan met stadswaag (= weegschaal).
(Vlaamse miniatuur, 1510).

In ruil voor een strengere controle verleenden de wereldlijke autoriteiten wél bepaalde voorrechten aan de religieuzen, belast met de armenzorg in de gasthuizen en hospitalen:

  • Kapitaalsinjecties voor renovatie, uitbreiding van de gebouwen of aanschaf van nieuwe eigendommen.
  • Militaire bescherming in tijden van oorlog,
  • Het waarborgen van de onschendbaarheid der bezittingen van de communauteit.
  • Vrijstelling van bepaalde belastingen.
  • Toestemming om bepaalde heffingen te innen, bijv. het marktrecht (de opbrengst van de huur van standplaatsen op de markt ging integraal naar het gasthuis) en het weeg- of waagrecht (= alle goederen die op de markt of in de haven werden verhandeld, moesten op een waag, een geijkte weegschaal, worden gewogen. Hiervoor diende men accijns te betalen, die vaak werd overgedragen aan een liefdadigheidsinstelling).

stagnerend aantal plattelandsgasthuizen

Geestelijke beleest twee zieken. Middeleeuwse miniatuur. Parijs, IRHT
Geestelijke beleest twee zieken. Middeleeuwse miniatuur. Parijs, IRHT.

Vanaf het midden van de 14de eeuw kwam de expansie van de gasthuizen buiten de steden tot stilstand. Het bestaande wijdverspreide netwerk van gasthuizen voldeed, voorlopig althans, aan de vraag. Er was een verzadigingspunt bereikt. Er kwamen geen nieuwe bij, om allerlei redenen: pest en hongersnood hadden de bevolking ernstig uitgedund, oorlogen maakten de wegen onveilig voor reizigers en pelgrims. Menig gasthuis voor reizigers werd, bij gebrek aan klanten, omgebouwd tot een verblijfplaats voor zieken.

En dan was er de zware concurrentie van herbergen en hotels van allerlei aard als logiesmogelijkheden. Menig reiziger of pelgrim gaf de voorkeur aan het comfort van een herberg - van zeer uiteenlopende aard en prijs - boven het sobere karakter van slaapplaats en voedsel in een gasthuis, waar bovendien allerlei vreemde vogels (landlopers, avonturiers, profiteurs en nep-pelgrims) neerstreken. De waarschuwingen van de geestelijkheid dat de taveernen oorden van verderf waren, waar het niet ontbrak aan allerlei wereldse verlokkingen (meisjes van plezier) en waar de klant kon worden bedrogen of afgeperst (door gesjoemel met de prijzen), haalden in de praktijk niet veel uit.

nieuwe godshuizen en gasthuizen in de steden

Godshuys van Oliveten in Mechelen, gesticht in 1481
Godshuys van Oliveten in Mechelen, gesticht in 1481

In de steden daarentegen kwamen er veel gasthuizen, godshuizen en hospitalen bij, waarvan het aantal gasten en de inkomsten behoorlijk toenamen. Pas in de 15de eeuw zal ook daar een verzadigingspunt worden bereikt. In Kortrijk alléén waren er in de 14de eeuw maar liefst 8: o.m. het St.-Jorisgasthuis (gesticht in 1352 door de boogschuttersgilde); het St.-Niklaasgasthuis (1357) voor pelgrims en passanten; het St.-Elooishospitaal (gesticht circa 1366 door de broederschap van de smedengulde); het St.-Jacobsgildehuis en natuurlijk het O.L.-Vrouwhospitaal. In Brugge bestonden er in diezelfde eeuw minstens 10 gasthuizen, hospicen en hospitalen!

Kenmerkend voor de steden was de opkomst van gespecialiseerde liefdadigheidsinstellingen voor welbepaalde categorieën van hulpbehoevenden: bejaarden, weduwen, blinden, wezen, vondelingen, pestlijders, krankzinnigen, e.d. Vanaf circa 1340-50 ontstonden er, naast de algemene hospitalen en leprozerijen van de stedelijke overheid, enkele nieuwe types van caritatieve instelling:

    Godshuis Goderickx Convent. Brugge, Moerstraat
    Godshuis Goderickx Convent. Brugge, Moerstraat.

  • Private godshuizen. Rijke patriciërs en edellieden stelden in hun testament hun vermogen ter beschikking voor de bouw, inrichting en onderhoud van een hospice, dat bestemd was voor een of meerdere welbepaalde doelgroepen. Er was geen controle door het stadsbestuur. De leiding werd toevertrouwd aan familieleden van de stichter, aangevuld met een geestelijke (de plaatselijke pastoor of een kanunnik van de collegiale kerk) of de meester van de plaatselijke armenbank ("Tafel van de H. Geest"). Voorrang werd meestal gegeven aan (verarmde) familieleden of nazaten van de stichter. Vervolgens kwamen bejaarde personen in aanmerking, op voorwaarde dat ze inwoners waren van de stad: ofwel mannen ofwel vrouwen, zelden gemengd. Vaak was er plaats voorzien voor 12 personen (naar het voorbeeld van het aantal apostelen). Elke bewoner beschikte over een eigen apart huisje. Er waren 2 types te onderscheiden van zo'n godshuizen:

      Rij godshuizen aan de Nieuwe Gentweg in Brugge
      Rij godshuizen aan de Nieuwe Gentweg in Brugge.

    1. Een rij van meerdere kleine godshuizen langs de straat (met op het gelijkvloers één kamer om te leven, te eten en te slapen, en op de zolder nog plaats voor een voorraad brandhout en andere noodzakelijkheden)

      Luchtfoto van het Hofje in Etten-Leur (Nederland, Noord-Brabant)
      Luchtfoto van het "hofje" in Etten-Leur (Nederland, Noord-Brabant).

    2. Een aantal huisjes gegroepeerd rond een binnenkoer, zogeheten "hofjes", naar het model van de begijnhoven. Deze binnenkoer werd gebruikt als groententuin of als (bleek)weide om de was te drogen. Het "hofje" kon afgesloten zijn van de straat door een poort of zelfs door een toegangsgebouw, met een aparte vergaderplaats voor de voogden.

    De bewoners kregen vaak een kleine uitkering, brood, brandhout en andere noodzakelijke dingen. Ze konden hun eigen leven leiden, hoewel de sociale controle streng bleef om te beletten dat ze in isolement terechtkwamen. Kenmerkend was ook dat de meeste private hospitalen meestal geen patroonheilige, kapel, kapelaan of convent van broeders of zusters hadden. De bewoners moesten naar een nabijgelegen kerk of kapel gaan in de stad. Ze kregen hulp van een meesteres of lekenhel(st)er, maar voor medische zorgen moesten ze zich wenden tot een chirurgijn of een apotheker.

    Op deze plaats in Lissewege stond ooit het huis van de plaatselijke St.-Jakobsgilde
    Op deze plaats in Lissewege stond ooit het huis van de plaatselijke St.-Jakobsgilde.

  • De godshuizen van ambachtsgilden en broederschappen vormden een variant van privé-hospices. Ze werden gesticht voor de opvang (onderdak, kledij, voedsel en drank) van bejaarde, hulpbehoevende of zieke leden. Een gilde-hospitaal werd gespijsd door verplichte bijdragen van de leden. Vermeldenswaard zijn de hospitalen, gesticht vanaf het begin van de 14de eeuw door de St.-Jakobsbroederschappen. Deze broederschappen werden in de grote steden opgericht door ex-pelgrims naar het vermaarde Spaanse bedevaartsoord Santiago de Compostela. In die hospitalen konden bejaarde ex-pelgrims hun levensavond doorbrengen. Als er plaats genoeg was konden ook voorbijtrekkende arme bedevaarders en andere passanten er een tijdelijk onderkomen vinden. Het bestuur werd door de broederschap toevertrouwd aan een college van 12 leden (evenveel als het aantal apostelen!)

    Voormalig pesthuis van Roosendael in Sint-Kathelijne-Waver.
    Voormalig pesthuis van Roosendael in Sint-Kathelijne-Waver.

  • Pesthuizen. In het midden van de 14de eeuw werd de bevolking van ons continent zwaar getroffen door een pandemie, de zogeheten "Zwarte Dood", een variant van de pest die talloze dodelijke slachtoffers maakte (de ramingen schommelen tussen 20 en 50 miljoen mensen voor heel Europa!). Aanvankelijk was er in de algemene stadshospitalen een afdeling voor de pestlijders, maar algauw werden de zieken opgenomen in aparte pesthuizen, ("pestcameren") helemaal geïsoleerd van het hospitaalcomplex. De cellebroeders, de broeders Alexianen, de Zwartzusters en de Grijze Zusters ontfermden zich over het lot van deze besmette zieken.

    Het voormalig Sint-Hubrechts-ten-Dullen voor krankzinnigen. Brugge, Boeveriestraat 50
    Het vroeger dulhuis Sint-Hubrechts (1396) voor krankzinnigen, in de Boeveriestraat in Brugge

  • "Dulhuizen" (of "Dullenhuizen") voor psychisch zwaar gestoorde mensen. Soms waren er in de stedelijke hospitalen voor krankzinnigen - "dulle lieden van den quaeden gheest beseten" - aparte kamertjes, zogeheten dolcellen voorzien van een zware houten deur, een getralied venstertje zorgde voor licht en lucht. Later werden zwakzinnigen, al dan niet aan kettingen vastgelegd, in kelderruimten onder de stadstorens of stadsmuren ondergebracht.

    Wezen rond het embleem van het Amsterdamse Burgerweeshuis. J. Bilhamer, 1581. Amsterdam, Historisch Museum
    Weeskinderen gegroepeerd rond het embleem van het Burgerweeshuis in Amsterdam.
    Joost Bilhamer, 1581 (Amsterdam, Historisch Museum).

    Voormalig weeshuis uit de 16de eeuw in Bergen
    Voormalig weeshuis uit de 16de eeuw in Bergen.

  • Naar het einde van de 14de eeuw ontstond hier en daar een opvanghuis voor wezen, verlaten kinderen en vondelingen. Leden van de plaatselijke parochiale "Tafel van de H. Geest" leerden in het weeshuis de kinderen een stiel aan. Van zodra deze konden werken, werden ze gegeven aan een boer op de buiten of aan een ambachtsman in de stad.

© Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail