DE GESCHIEDENIS VAN DE AUGUSTIJNEN ORDE


I. 1244-1348: rijping en vooruitgang. |  II. 1348-1585: verval en Observanten-bewegingen. |  III. 1585-1770: de Gouden Eeuwen | 
IV. 1770-1901: beproeving en neergang |  V. na 1901: moeizaam herstel en roepingencrisis. |  VI. De structuur nu |  VII. De 3 Orden

Het erfgoed van St.-Augustinus

top

De H. Augustinus van Hippo is geen stichter van een religieuze orde in de moderne, juridische zin van dat woord. Wel weten we met zekerheid dat hij tijdens zijn leven minstens 4 kloostergemeenschappen opricht: in Tagaste (388) en Hippo (391), voor de geestelijken van de bisschopswoning in Hippo (395) en ook nog een voor vrouwen in Hippo, met zijn zus Perpetua als overste. Hij geeft aan zijn monniken een kloosterregel, die de monialen later ook krijgen. In de daaropvolgende eeuwen circuleren talrijke versies van die Regel.

Ook na de inval van de Vandalen en de dood van Augustinus (430) blijft het monastieke leven in noordelijk Afrika bestaan. Binnen de groep van Hippo worden meerdere monniken tot bisschop gekozen die op hun beurt, in andere Noord-Afrikaanse steden, minstens 15 kloosters stichten met een Augustijns karakter. Het merendeel der overlevenden wijkt voor de Vandalen uit naar afgelegen plaatsen, en worden daarom "Eremieten van St.-Augustinus" genoemd. De Arabische invallen in de jaren 647- 668 zullen aan deze kluizenaars-beweging een einde aan maken.

In de periode tussen 430 en 668 gaan ook veel monniken in ballingschap naar omliggende (ei)landen en naar Europa. Zo komen er 2 kloosters tot stand op het eiland Sardinië en 1 in Napels (440).

De regel van Augustinus heeft vooral in de 6de eeuw een sterke invloed op het Westers kloosterleven: hij doet zijn triomfantelijke intocht in Italie en vervolgens in Gallië. Hij is een inspiratiebron van de kloosteregel van de H. Benedictus (opgesteld na 530)

Op het einde van de 9de eeuw bereikt Augustinus' regel het gebied van de Karolingers. Clerici, verbonden aan domkerken en andere belangrijke stadskerken, krijgen monastieke structuren ("canones") opgelegd, bepaalde vormen van gemeenschappelijk leven. De clerici die zich houden aan de kanonieke levenswijze ("vita canonialis"), met de regel van Augustinus als richtsnoer voor hun gemeenschapsleven, worden Reguliere Kanunniken ("canonici") of Augustijner koorheren genoemd. Ze zijn in de loop van de 11de eeuw vrij verspreid met name in Frankrijk. Enkele voorbeelden: de domclerus rond 755 in Metz; de Reguliere Kanunniken in Reims (975); de clerus van het Lateraan (1073); de kanunniken van de abdij Sankt Florian in Oostenrijk; de kanunniken van Passau, van Trier (1074) en het stift Rottenbuch. In de 12de eeuw volgen de Reguliere Kanunniken van de abdij van St. Victor in Parijs, gesticht in 1108 door Hugo van St. Victor, en later de groep rond Ivo van Chartres (+ 1116).

Tal van religieuze orden nemen de regel van Augustinus aan: de Premonstratenzer monniken (= Norbertijnen), gesticht door Norbertus van Xanten in 1120; de dominicanen of predikheren, gesticht door Dominicus in 1215; de Kruisheren, waarschijnlijk gesticht door Dietrich von Zell rond 1210; de Mercedariers, gesticht door Petrus Nolasco in 1218; de Kanunnikessen van het H.-Graf, gesticht in het begin van de 13de eeuw, de orde van de Servieten van de H. Maagd Maria, gesticht in 1240 enz.

In de 12de en 13e eeuw ontstaat, met name in Noord- en Midden-Italië, een grote hervormings-beweging. Dit sterk religieus réveil her-ontdekt de regel van Augustinus, omdat die volledig beantwoordt aan het ideaal van de "vita apostolica", het leven in het voetspoor van de apostelen en van de eerste christengemeente.

Binnen die kerkhervorming situeert zich de eremieten-beweging. In zuidelijk Europa leven tal van kleine groepen monniken (zowel priesters als leken) teruggetrokken in een kluis (zgn ermitage) op een afgelegen plaats, ver van de bewoonde wereld, als eremieten (= kluizenaars). De eremieten-beweging - die zich naderhand zal vertakken in erkende kluizenaarscongregaties, elk met een eigen ontwikkeling - ontstaat als reactie tegen de heersende positie, de weinig evangelische levensstijl en het uiterlijk vertoon van de Kerk en de geestelijkheid. Deze beweging van radicaal-evangelisch levende groepen van kluizenaars ligt aan de basis van de eigenlijke Augustijner Orde.

I. 1244-1348: periode van rijping en vooruitgang.

top

Na het Concilie van Lateranen (1215) wil het Vatikaan wat meer structuur brengen in de wildgroei van gemeenschappen, door ze onder Romeins curiale leiding te plaatsen en hen te verplichten om aan te sluiten bij een bestaande kloosterregel.

1244 - Onder paus Innocentius IV verenigen de verscheidene groepen kluizenaars in het Italiaanse Toscane zich onder de naam: "Orde van de Eremieten van St.-Augustinus" ("Ordo Eremitarum Sancti Augustini"), afgekort O.E.S.A. (een naam die tot in 1963 zal blijven bestaan, en dan tot "Orde van St.-Augustinus", O.S.A. wordt omgedoopt. Ze kiezen de regel van St.-Augustinus en dragen een zwart habijt, met brede gordelriem en kap.

1256 - Onder paus Alexander IV komt de "Magna Unio" (Grote Unie) tot stand, waarbij alle bestaande groeperingen van eremieten worden samengevoegd tot één grote kloosterorde. De overste van Milaan is verkozen tot algemene overste (prior-generaal). Dat is de officiële kerkjuridische oprichting van de Augustijner-orde... door het Vaticaan!!

De augustijnen-eremieten, die tot dusver een zuiver beschouwend leven leiden, krijgen van de paus in 1256 een pastorale opdracht in de opkomende steden. Voortaan vormen ze een bedelorde, naast de Franciscanen, de Dominicanen en de Karmelieten. De nieuwe Augustijner-Orde verspreidt zich vrij snel van Italie (een aparte provincie) naar Frankrijk en Engeland (samen één provincie), Duitsland (eigen provincie) , Spanje en Portugal (samen één provincie). Deze 4 provincies tellen reeds bij de aanvang 122 kloosters.

1295 - de Orde bestaat uit 17 provincies, waarvan 10 in Italië. Ze groeperen 220 kloosters, goed voor circa 2000 leden. Drijvend op de kracht van haar eerste élan zijn de Augustijnen verspreid geraakt over héél Europa, met uitzondering van Skandinavie en de zuid-oostelijke Balkan-gebieden.

Wanneer paus Alexander IV in 1256 de algemene vereniging der Augustijnen tot stand brengt telt deze in de Nederlanden al 7 kloosters. De Orde kent in de loop van de 13de eeuw een grote bloei in de (Zuidelijke) Nederlanden, met tal van stichtingen: de alleroudste in Hasselt (1236), Leuven (1237), Mechelen (1242), Brugge (1250), Ieper (voor 1264) en Edingen (1255), later ook Gent (1296). Die eerste Augustijnse kloosters in de Nederlanden vormen aanvankelijk geen eigen provincie.

1300 - Wanneer de uitgestrekte Duitse provincie 80 kloosters omvat, wordt deze opgedeeld in 4 sub-provincies. Eén daarvan is de Keuls-Belgische provincie ("Provincia Coloniensis", vanaf 1509 de "Provincia Belgica" geheten), Ze strekt zich uit over Noord-Rijnland, de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden en Frans-Vlaanderen. Bij de oprichting in 1300 telt ze 16 kloosters, waarvan 6 in het Rijnland en 10 in de Nederlanden: Hasselt, Maastricht, Leuven, Mechelen, Brugge, Edingen, Ieper, Gent, Middelburg en Dordrecht (Noord.-Ned). In de loop van de 14de eeuw zullen daar ook nog kloosters bijkomen in Doornik en Appingedam, en aan het einde van de 15de eeuw eveneens in Luik, Haarlem en Enkhuizen.

1320 - De Orde heeft in totaal al 22 provincies in Europa, waaronder de Keuls-Belgische. De uitbreiding houdt nog aan aan tot omstreeks 1348, al zijn er hier en daar reeds sporen van verzwakking.

II. 1348-1585: verval en Observanten-bewegingen.

top

1348-1353 - Over héél Europa woedt een verschrikkelijke pest-epidemie. De Augustijnen staan overal de zieken en stervenden bij. Zo verliezen ruim 5000 van hen zélf het leven erdoor.

Vanaf de 2de helft van de 14de eeuw treedt overal binnen de Kerk een periode in van verval en van verslapping van het religieuze leven, ook binnen de verschillende bedelorden. Er zijn tal van redenen hiervoor op te sommen: een zwakke theologische vorming, een verslapping van het kerkelijk gezag, een wijdverspreide morele en geestelijke laksheid en een gapende kloof tussen de (rijke) hogere en (arme) lagere clerus.

Als reactie hierop ontstaat, vooral in Italië, een monachale vernieuwing, de beweging van de zogeheten Observanten. Deze beogen een vernieuwing van het religieus leven in gemeenschap, door een terugkeer naar de strenge tucht van de oude eremitische levensstijl, en door het afzien van persoonlijke voorrechten, omdat die indruisen tegen de armoedebeleving. Dat gaat onvermijdelijk gepaard met ernstige spanningen tussen enerzijds deze observanten, de beweging van radicale vernieuwers, en anderzijds de conventuelen, de pleitbezorgers van de bestaande gewoonten.

1450 - De Observanten-beweging binnen de Orde is uiteengevallen in 11 congregaties, waarvan 9 in (midden)-Italië, 1 in Spanje en 1 in Saksen (Duitsland).

1490 - De Orde (Conventuelen en Observanten samen) heeft in heel Europa ongeveer 1.300 kloosters met ruim 11.000 leden. In de Keuls-Vlaamse provincie ("Provincia Belgica") zijn er 27 kloosters.

1517 - De Saksische congregatie wordt vanaf het begin van de 16de eeuw de voedingsbodem van een diep ingrijpende hervormingsbeweging. Deze wordt aangevoerd door de Wittenbergse Augustijner-monnik en universiteits-theoloog Maarten Luther, die binnen zijn Orde en in de Kerk niet begrepen wordt. De publicatie in 1517 door Luther van de stellingen tegen de aflatenhandel is het symbolische begin van het protestantisme. Luther krijgt al vlug een grote aanhang in het Duitse Rijk. De Augustijnse conventen in Duitsland en de Nederlanden worden sterk beinvloed door de Saksische hervorming, en vele monniken kiezen de zijde van Luther. Ongeveer 2/3 van de Duitse kloosters worden gesloten, terwijl in Frankrijk en Engeland gelijkaardige reformatorische bewegingen het Augustijns kloosterleven eveneens zwaar belemmeren en zelfs doen uitsterven.

1523 - Het Luthers ideeëngoed verspreidt zich in de Zuidelijke Nederlanden vooral via het Augustijner-klooster van Antwerpen, door de Saksiche congregatie gesticht in 1513. De gebouwen worden in 1523, op last van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, met de grond gelijk gemaakt. In datzelfde jaar worden 2 Vlaamse augustijner-monniken, Jan van Essen en Hendrik Voes, op de Grote Markt van Brussel op de brandstapel terechtgesteld, omdat ze het woord van Luther hebben verspreid. Ze zijn de eerste martelaren van de Reformatie.

Tijdens de 16de eeuw komt de Orde zwaar gehavend uit de Reformatie, de Beeldenstorm en de 80-jarige Oorlog. Tijdens de aanslepende godsdiensttroebelen worden in de Nederlanden 11 kloosters geplunderd of verwoest. Bij de invallen van de Geuzen in Vlaanderen verdwijnen de conventen van Ieper, Brugge, Gent (in 1582 met grond gelijk gemaakt) en Mechelen. Enkel Leuven blijft gespaard.

In de Noordelijke Nederlanden gaan door de Reformatie 5 kloosters verloren. Enkel dat van Maastricht blijft behouden (tot de Franse Revolutie). De Vlaamse kloosters sturen "missionarissen" naar het protestantse Noorden, "de Hollandse Missie", om daar de achtergestelde katholieken in hun geloofsbeleving te bemoedigen.

III. 1585-1770: de Gouden Eeuwen.

top

Naar het einde toe van de 16de eeuw onstaan er, in het kader van de Contra-Reformatie, in zuidelijk Europa, in Italië en vooral in Spanje en Portugal, enige eremieten-congregaties die een strengere en meer contemplatieve levenswijze willen volgen, op basis van de regel van Augustinus. Deze nieuwe hervormings-bewegingen van Observanten sluiten zich naderhand aan bij de Augustijner-Orde aan. De belangrijkste zijn:

De ontdekking van de Nieuwe Wereld draagt eveneens bij tot de uitbreiding van de Orde. Met name de Spaanse Augustijnen ontplooien een grote missioneringsactiviteit, o.m. in Mexico (1533), Peru (1550), Bolivia, Ecuador (1575), Colombia (1591), Venezuela en Chili (1595). Spaanse missionarissen bereiken de Filippijnen (1575) en van daaruit China, Vietnam en Japan. Portugese Augustijnen vinden hun werkterrein vooral in India (1572), Kashmir, Birma, Perzië (1602), Tanganika, Angola (1574), San Thomé (1583) en Bengalen (1599). Van de missie-activiteiten in het Verre Oosten is alleen de historische herinnering overgebleven, met uitzondering van de Filippijnen.

1579-1582 - Door een pestepidemie blijven er van de 500 geprofeste religieuzen in de "Provincia Belgica" slechts 62 in leven. De kloosters van Hasselt en Edingen raken helemaal ontvolkt. Pas tegen het einde van de eeuw is de provincie bekomen van dit zwaar verlies aan mensenlevens.

1598-1621 - Na een aanslepende periode van godsdienstoorlogen breekt in de 17de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden, onder het bestuur van aartshertog Albrecht en aartshertogin Isabella, een nieuwe periode van bloei aan. In Ieper, Gent, Brugge en Mechelen (noviciaatshuis) herbouwen de Augustijnen hun verwoeste kloosters. In Edingen komt een 2de noviciaat. Van 1589 tot 1656 komen talrijke nieuwe stichtingen tot stand, waaronder: Brussel (1589), Bouillon (1590), Antwerpen (1607), Herentals (1613), Diest, Tienen (1615), Hoei, Dendermonde, Bouvignes (1614), Roeselare, Bree en Binche. En in Frans-Vlaanderen: Rijsel, Douai (1621), La Bassée (1627), Hazebroeck en Valenciennes. Gedurende de 17de eeuw worden vanuit Vlaanderen zelfs 9 staties opgericht in de Noordelijke Nederlanden.

In de eerste helft van de 17de eeuw wordt de opvoeding van de jeugd, volgens de idealen van het christelijk humanisme, een van de voornaamste taken van de Augustijnen in de Zuidelijke Nederlanden. Samen met de Jezuïeten zijn ze erg actief in het stichten van humaniora-colleges, en levereen daarmee een belangrijke bijdrage tot het welslagen van de Contra-Reformatie in onze streken. In de periode 1601-56 openen de Augustijnen maar liefst 23 colleges in 21 steden van het land, o.m. in Brussel (1601), Antwerpen (1608), Gent (1609), Leuven, Herentals, Hasselt, Diest, Bouvignes, Hoei, Tienen, Brugge, Rijsel, Edingen, Ieper, Dendermonde, La Bassée, Hazebroeck, Roeselare en Bree.

1625 - Zowat 350 Augustijnen zijn betrokken bij het onderwijs aan ruim 2.443 leerlingen, later circa 3.000 leerlingen. Nadien openen ze nieuwe colleges in Bouillon (1698), Valenciennes (1699) en Binche (1727). Daarnaast leveren de Augustijnen ook verdienstelijk werk in het hoger onderwijs (universiteiten) en in ruim 40 abdijen en kloosters geven ze cursussen filosofie en theologie.

1679 - Door de snelle toename van het aantal kloosterlingen (ca 600) en conventen in de Zuidelijke Nederlanden wordt de Keuls-Belgisch provincie ("Provincia Belgica") opgesplitst in 2 delen:

  1. de Duits-Rijnlandse Provincie, met centrum Keulen, die 10 kloosters telt.
  2. de Belgische/Noord-Franse Provincie, die 26 kloosters en 18 colleges omvat, waarvan 16 in Vlaanderen, 5 in Wallonië en 5 in Frans-Vlaanderen.

1682 - Op verzoek van de Franse koning wordt de Belgische/Noord-Franse Provincie, op haar beurt opgesplitst in

  1. de Belgische provincie met 21 kloosters en 18 colleges.
  2. de Gallo-Belgische provincie (Frans-Vlaanderen), met 5 kloosters (Rijsel, Douai, La Bassée, Valenciennes en Hazebroek)

1695 - Er zijn in de Belgische provincie 503 geprofeste Augustijnen (312 priesters, 33 clerici en 158 niet-priesters) en 33 novicen. Maar door een pest-epidemie verliest de provincie enkele jaren later niet minder dan 112 leden!

1753 - De Augustijner-Orde heeft wereldwijd ongeveer 1.500 kloosters en 20.000 leden.

IV. 1770-1901: tijd van beproeving en neergang.

top

Vooral de periode tussen 1770 tot 1830 is rampzalig voor het religieuze leven in het algemeen in West-Europa, en voor de Augustijner-Orde in het bijzonder, waarvan het aantal leden schrikbarend daalt.

1773 - Onder het bewind van koning Louis XV (1715-1774) worden 69 huizen van de Augustijnen in Frankrijk afgeschaft, omdat ze beantwoorden aan de definitie van "kloosters in moeilijkheden", geformuleerd door de Koninklijke Commissie voor de Regulieren.

1782 - De verlichte Oostenrijkse keizer Jozef II (1765 tot 1790) supprimeert alle beschouwde contemplatieve orden omdat ze in zijn ogen "sociaal nutteloos" zijn. Weldra richt hij zijn pijlen ook op de actieve religieuze orden en congregaties. Op aandringen van Jozef II wordt een aparte Luikse provincie (met de 6 kloosters van Hasselt, Maastricht, Bree, Luik, Hoei en Bouillon) in het leven geroepen, los van de Belgische provincie. De 15 overige conventen maken de Vlaams-Belgische provincie uit.

1789-1801 - Het Franse revolutionaire bewind is een ramp zonder weerga voor de Augustijnen. In Frankrijk zélf verliest de Orde 83 kloosters. In de bezette Zuidelijke Nederlanden moeten in 1795 alle onderwijsactiviteiten worden stilgelegd. In 1796 worden alle 20 kloosters van de Augustijnen gesloten en de daarop volgende jaren door de Franse overheersers in beslag genomen en openbaar verkocht. Ruim 250 Augustijnen moeten onderduiken of vluchten, vooral naar Duitsland en Nederland. Maar in 1797 al kan de Augustijn Carlos Vollbrecht het verbeurdverklaarde St.-Stefanusconvent van Gent terugkopen van de Franse bezetter.

Het antiklerikale beleid van de Franse revolutionairen slaat in het begin van de 19de eeuw over naar de rest van het Europese continent. Honderden kloosters moeten worden verlaten. In verscheidene landen (o.m. Portugal en Oostenrijk) worden de Augustijnen weggevaagd of teruggebracht tot hele kleine, voortdurend met de ondergang bedreigde groeperingen, zoals in Italië, Duitsland, Spanje en Polen. Rond 1850 zal de Orde in héél Europa nauwelijks nog 150 kloosters en nog geen 700 leden tellen, verdeeld over een 20-tal provincies. Alleen buiten Europa, in de provincies van de Filippijnen, Zuid-Amerika (afgescheiden van de Spaanse provincie) en de VS heeft men de gevolgen van de omwentelingen niet gevoeld.

1803 - Curie-kardinaal Caprara vaardigt een decreet uit waardoor de Belgische Provincie (de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk) officieel wordt opgeheven. Wanneer pater Joannes Petrus van de Winckel, laatste provinciaal en apostolisch prefect, sterft in 1811 lijkt het einde van de Orde in de Lage Landen nabij. In 1815 zijn er slechts 78 namen bekend van levende religieuzen bij ons. Conventen, zoals die van Antwerpen en Leuven sterven uit omstreeks 1820. Van al deze zware verliezen kunnen de Augustijnen zich niet spoedig herstellen.

1834 - Na de onafhankelijkheid van België in 1830 is er weer een sprankeltje hoop. Enkele verspreid levende Augustijnen gaan zich vestigen in het St.-Stefanusconvent van Gent, het enige klooster dat stand hield tijdens het Frans Bewind. Dit initiatief wordt genomen door de uit Roeselare verdreven pater Augustinus Naudts, pastoor van de Augustijnenparochie "De Star" in Amsterdam. Vanuit Gent kunnen de Augustijnen in Belgie en Nederland zich weer ontplooien. Er wordt in Gent een noviciaat gevestigd en geprofeste jonge Augustijnen gaan naar Rome om daar hun opleiding te ontvangen.

1803-1901 - Tijdens de "provincieloze" periode (1803-1901) wordt het bestuur van de Augustijnen waargenomen door een commissaris-generaal, die rechtstreeks onder het gezag valt van het generalaat in Rome. Deze heeft het gezag over het klooster van Gent en over de 5 resterende staties in Nederland. Herhaaldelijk worden in de loop van de 19de eeuw pogingen ondernomen om elders in België oude stichtingen nieuw leven in te blazen: Diest (1837), Edingen (1845), Bree (1860) en Antwerpen (1889). Zonder succes evenwel.

V. sinds 1901: moeizaam herstel en crisis door roepingentekort.

top

1901 - De oude Belgische Provincie wordt heropgericht en bestaat op dat moment uit 3 kloosters: St.-Stefanus te Gent (1295), St.-Jansberg in Maaseik (1897) en in Ohain-Argenteuil (1900). Van dan af kent de provincie een nieuwe expansie, zonder evenwel de grandeur van het Ancien Régime te benaderen. Sinds 1901 zijn er 11 stichtingen, waarvan een aantal intussen alweer is opgeheven, zoals Maaseik, Kontich, St.-Truiden, De Haan-aan-Zee, Ohain-Argentueil en Marchienne-au-Pont.

1952 - De Belgische Augustijnen beginnen missiewerk in het Apostolisch Vicariaat van Niangara in Congo. Bij de opdeling van het Vicariaat in 1958 wordt de Apostolische Prefectuur Doruma (sinds 1968 een bisdom), met de hoofdpost Dungu, toevertrouwd aan de paters Augustijnen. Ze krijgen versterking van confraters uit andere provincies (Duitsland) en van verscheidene (m/v) religieuze congregaties. Ze engageren zich in de pastoraal (verkondiging, catechumenaat), het onderwijs en het ontwikkelingswerk (gezondheidszorg, landbouwcoöperaties). Vanaf 1984 wordt veel aandacht besteed aan de vorming van inlandse medebroeders,.

1963 - De aloude officiële naam "Orde van Eremieten van St.-Augustinus" (OESA) wordt veranderd in "Orde van St.-Augustinus" ("Ordo Sancti Augustini"), afgekort OSA.

1989 - De Belgische provincie telt een 60-tal Augustijnen. De Belgische provincie (plus de missie in de DR Congo) maakt deel uit van de Noord-West-Europese federatie, samen met Nederland (plus Bolivia, Irian Jaya, Frankrijk), Duitsland (plus DR Congo), Oostenrijk en Tsjechoslovakije (Oostenrijk).

Tegenwoordig is de Orde gevestigd in bijna alle landen van Europa en Amerika, alsook in verschillende streken van de 3 andere werelddelen, in totaal in ruim 40 landen. Wereldwijd heeft de Orde circa 2.300 leden. De Augustijnen oefenen heden te dage apostolaat uit door parochiaal werk, door volksmissies, door het leiden van retraites en door onderwijs in colleges.

Er resten nu nog 3 conventen van Augustijnen in ons land, samen goed voor 24 leden. Er zijn volop gesprekken aan de gang met de kloosters in Nederland (Utrecht, Eindhoven en de statie in Bagneux bij Parijs), om te komen tot één gezamelijke Belgisch-Nederlanse provincie. Streefdatum van deze fusie-operatie "provincie in oprichting" is 2010 (met bekrachtiging in 2014).

VI. De hiërarchische structuur van de Orde

top

VII. De Augustijnse familie

top

Tot de Augustijnense familie (m/v), de "Familia Augustiniana" behoren, in de brede zin van het woord, alle kerkelijke groeperingen (van religieuzen, priesters of leken), orden en congregaties, die de regel van de H. Augustinus tot richtlijn voor hun leven hebben genomen. De Augustijnse familie bestaat uit 4 afdelingen:

top