De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

 

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Missionering in Congo Vrijstaat (1885-1908)

de Conferentie van Berlijn
de Conferentie van Berlijn (1884-85)

1884-85 - Op de Conferentie van Berlijn (1884 - 1885) wordt Congo, als "Onafhankelijke Congostaat" ("Etat Indépandant Congolais", kortweg EIC) of "Congo Vrijstaat", toegewezen aan de Belgische koning Leopold II. Koning Pedro van het ooit zo machtige Kongo-rijk mag voortregeren... als vazal van Portugal. Na een opstand, in 1914, zal hem zelfs de (puur symbolisch geworden) titel "Koning van Kongo" worden ontnomen.

Artikel 6 van de "Akte van Berlijn" (26 februari 1885) belooft duidelijk dat "de souvereine machthebbers alle religieuze, wetenschappelijke en liefdadige instellingen zullen beschermen en aanmoedigen, zonder onderscheid van nationaliteit of cultus". De Akte waarborgt alle inwoners van Congo-Vrijstaat, zowel inlanders als buitenlanders, een totale vrijheid van geweten en godsdienst. De openbare uitoefening van elke cultus en de oprichting van religieuze bouwwerken - ook die van de protestanten - mogen aan geen enkele beperking onderworpen zijn.

koning Leopold II
koning Leopold II

Maar Leopold II, die alle buitenlandse, zowel protestantse als katholieke, missionarissen wantrouwt als mogelijke pottenkijkers, laat zich weinig gelegen aan de mooie intenties van de "Akte van Berlijn" en schrijft in een brief aan de diplomaat Lambermont: "Ik sta erop dat onze Congo wordt gekerstend door Belgen". Hij wendt alle middelen en invloeden aan om Belgische orden en congregaties voor zijn Vrijstaat te interesseren. Hij belooft dat ze mogen rekenen op zijn speciale bescherming en op allerlei materiele en financiele voordelen, o.m. honderden hectaren grond per missiepost.

het klooster van Scheut in Anderlecht
het klooster van Scheut in Anderlecht

1886 - Na herhaaldelijk persoonlijk aandringen van de koning aanvaardt de "Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria", (CICM), kortweg "Scheut" - naar de plaats van het hoofdklooster in de wijk Scheutsveld in Anderlecht - om missionarissen te sturen naar Congo.

1888 - Op vraag van de Belgische bisschoppen richt paus Leo XIII het "Apostolisch Vicariaat van de Onafhankelijke Congostaat" op en vertrouwt dit exclusief toe aan de Scheutisten. De jonge Congregatie staat voor een ontzaglijke taak want het vicariaat beslaat aanvankelijk het héle grondgebied van de Vrijstaat, met uitzondering van het "Pro-Vicariaat van Opper-Congo" ten westen van het Tanganikameer, waar de Witte Paters hun posities behouden.

Op deze kaart uit de tijd van Congo Vrijstaat (1905) wijst een pijl de plaats Sint-Maria-Berghe aan, waar de eerste Scheut-missionarissen zich vestigden
Op deze kaart uit de tijd van Congo Vrijstaat wijst een pijl Sint-Maria-Berghe aan, aan de
monding van de Kasai-rivier in de Kongostroom, waar de eerste missionarissen zich vestigden

1888 - Uit Antwerpen vertrekt een eerste groep ("caravane sacrée") van 4 Waalse scheutisten (o.m. pater Emeri Cambier) naar de Congo Vrijstaat. Via Boma en Leopoldstad, bereiken ze de samenvloeiing van de Congo- en de Kasai-rivier en installeren zich in St-Maria-Berghe, aan de overkant van Kwamouth, waar de Franse Paters Spiritijnen tot 1886 een missiepost hadden.

de missieposten van Scheut langs de Congostroom
de eerste missieposten van Scheut langs de Congostroom

1890 - Een tweede groep Scheutisten, onder leiding van pater Camille Van Ronslé uit Lovendegem, komt aan in St.-Maria-Berghe, vanwaar de paters Cambier en Van Ronslé stroomopwaarts trekken en een 2de missiepost aan de Congostroom beginnen in Bangala, omgedoopt tot "Nieuw-Antwerpen" ("Nouvelle-Anvers"). Nog andere missieposten van Scheut volgen: Leopoldstad (1899), de oude hoofdstad Boma (1891) en Luluaburg (1891) in Opper-Kasai.

Mgr Van Ronslé
Mgr Camille Van Ronslé

1896 - Pater Van Ronslé wordt benoemd tot eerste Apostolische Vicaris van het "Vicariaat van de Onafhankelijke Congostaat", installeert zich na zijn wijding in Sinte-Maria-Berghe en verplaatst 3 jaar later zijn bisschopszetel naar Leopoldstad.

Inmiddels neemt de missionering steeds sneller uitbreiding en kan zelfs de bloeiende Congregatie van Scheut het werk in het uitgestrekte Congo niet helemaal alleen meer aan. Tal van andere Belgische (mannelijke en vrouwelijke) orden en congregaties worden stilaan ingeschakeld. In chronologische volgorde zijn dat:

  • diocesane priesters van het bisdom Gent (1891) bezetten posten langs de spoorlijn Matadi-Leopoldstad.
  • de Zusters van Liefde uit Gent (de eerste missie-zusters!), sturen hun eerste zendelingen naar de Scheut-missie in Beneden-Congo (1892) en krijgen later assistentie van de Zusters Franciscanessen uit Gooreind (1896).

    missiepost van de Jezuieten in Kisantu
    missiepost van de Jezuieten in Kisantu

  • de Jezuieten vestigen zich in Neder-Congo, Kwango en Kisantu (1893). Er vestigen zich ook Zusters van O.L.V. uit Namen (1894). In 1903 wordt het missiegebied verheven tot "Apostolische Prefectuur van Kwango", en in 1929 tot Apostolisch Vicariaat.
  • de Trappisten van de abdij van Wesmalle in de Evenaarsstreek (1894), bij de samenvloeiing van de Congostroom en de Ruki-rivier, met hoofdpost Bamania, stichten landbouwkolonies, zoals de Middeleeuwse benediktijnen deden. In 1898 vervoegen hen de Zusters van het H. Bloed.
  • de Priesters van het H. Hart beginnen in Stanleystad (1897). In 1904 krijgen ze een eigen "Apostolisch Vicariaat van Stanley Falls".
  • de Norbertijnen van Tongerlo verwerven de Apostolische Prefectuur van Uele (1898). Ze krijgen het jaar daarop het gezelschap van de Zusters van het H. Hart van Maria uit Berlaar.
  • de Redemptoristen (1899) vervangen de Gentse seculiere priesters in Matadi.
  • de Missionarissen van Mill Hill gaan aan de slag in Basankusu, hoofdplaats van het Lulonga-bekken in het Evenaarsdistrict (1905)
  • de Belgische Spiritijnen (1907). Krijgen de Apostolische Prefectuur van Noord-Katanga (1911) toegewezen..

het visserdorp Kinshasa in 1885, dat zal uitgroeien tot Leopoldstad
het visserdorp Kinshasa in 1885, dat zal uitgroeien tot Leopoldstad

Tijdens de periode van Congo-Vrijstaat kunnen we 3 fasen onderscheiden in de kerstening:

  1. Aanvankelijk moeten de missionarissen zich tevreden stellen met de evangelisatie van weeskinderen, vluchtelingen en (bevrijde en vrijgekochte) slaven. In 1890 dekreteert Leopold II dat de voogdij over kinderen, jonger dan 25 jaar, "bevrijd van slavernij, wezen of door iedereen verlaten", aan de Staat toevalt. De Staat interpreteert Leopold's dekreet echter biezonder ruim en gaat massaal "wezen" en "verlaten kinderen" toevertrouwen aan de missies, met de opdracht hen op te leiden tot soldaten in het leger, ambachtslui en klerken.

      schoolkolonie van Scheut
      schoolkolonie van Scheut

    • De Scheutisten hebben in elke hoofdpost een zogeheten "schoolkolonie", waar ze tientallen weesjongens opvoeden, die de Staat hen heeft toevertrouwd. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om bevrijde slavenkinderen. Maar er verblijven ook kinderen die er door hun ouders of chefs al dan niet op vrijwillige basis naartoe zijn gezonden. In de meisjeskolonies worden de leerlingen opgevoed om waardige echtgenotes te worden van de pupillen in de jongens-schoolkolonies.

    • Dan zijn er ook nog de "kapelhoeven" van de Jezuieten. Deze "landbouwkolonies" liggen straalsgewijs in tientallen dorpen rondom de missiepost en doen dienst als bevoorradingsoorden en als bijkomende evangelisatiecentra: in elke kolonie volgt een 20-tal bevrijde slavenkinderen en ook verlaten en ouderloze kinderen catechismusles en leren wat lezen, schrijven en rekenen. In ruil hiervoor moeten ze op het veld werken en worden zo opgeleid tot landbouwers én gebruikt als hulpkrachten op de missie. Met deze jongeren hopen de Jezuieten in snel tempo het hele binnenland te kunnen kerstenen.

    catechumenen verzameld rond de reispater
    catechumenen verzameld rond de reispater

  2. De paters, broeders en zusters worden in de pionierstijd helemaal opgeslorpt door materiëel werk en door allerlei taken in onderwijs en gezondheidszorg. Ze zijn niet talrijk genoeg om overal in het binnenland zélf te prediken en de catechese te leiden. In een eerste fase pikken ze de beste christenen uit hun nieuwe gelovigen, leiden deze wat intenser op en maken er catechisten van. Jongens die in de missieposten enige vorming hebben gekregen worden uitgehuwelijkt aan een christelijk opgevoed meisje en vestigen zich in een dorp in de omgeving van de missiepost. Zo ontstaat langzamerhand een heel netwerk van secundaire posten, waar een catechist zich inlaat met het bijbrengen van de eerste geloofsnoties aan kandidaat-christenen en de gebedsdiensten leidt. Regelmatig komt een reispater langs voor het toedienen van de sacramenten en om het werk van de catechisten op de voet te volgen.

  3. Vanaf 1900 grijpen de katholieke missies terug naar een instelling uit de vroege Middeleeuwen: het catechumenaat. De catechumenen (= doop-leerlingen) worden samengebracht in de hoofd-missieposten waar ze groepsgewijs het geloof aanleren. De voorbereiding tot het doopsel en later tot andere sacramenten, communie en huwelijk, duurt maanden of zelfs een jaar. Op de missiepost wordt voor onderdak gezorgd. Maar intussen moet er wel worden gewerkt op de akker, in de plantage, in de tuin, in de boomgaard, in de stal, op de boerderij, in de werkplaats of op de werf. Die arbeid gebeurt tegen een laag loon of zelfs gratis. Wanneer de kandidaat-bekeerlingen de basisleer en de belangrijkste gebeden (Onze Vader, Weesgegroet, het credo, de 10 geboden, de akten van geloof, hoop, liefde en berouw) kunnen opzeggen, zijn ze rijp voor het doopsel.

leerlingen op de school van de protestantse missie Ikoa in Basankusu
leerlingen op de school van de protestantse missiepost Ikao in Basankusu

De beschaving brengen bij de "heidense" zwarten is in de beginjaren de eerste bekommernis. Door bekering proberen de missionarissen de traditionele gewoonten en inlandse instituties (polygamie), die niet stroken met de christelijke leer, te bannen. Omdat de Congolese cultuur nog niet naar waarde wordt geschat, gaan zo heel wat elementen van de traditionele godsdienst en inheemse cultuur verloren. Het onderwijs is geen prioriteit in het missiewerk, maar ondergeschikt aan het bekeringswerk (toedienen van sacramenten). De zowat 400 katholieke missionarissen hebben bij het begin van de 19de eeuw zo'n 19.400 leerlingen, terwijl de 200 protestantse zendelingen 26.700 leerlingen onder hun hoede hebben!

1905 - Op een belangrijke vergadering in Heverlee doen de oversten van de missionerende instituten hun beklag over toenemende bemoeizucht, tegenwerking en pesterijen van de koloniale gezagsdragers. In een gezamelijk memorandum ventileren ze hun ongenoegen en belangrijkste verzuchtingen, o.m. schenking aan de nieuwe missieposten van grondconcessies in volle eigendom, die sinds 1900 nagenoeg zijn stopgezet, vrijstelling van belastingen op de woonhuizen en prive gebouwen van de missieposten, meer steun in de strijd tegen de slavenhandel, grotere bescherming van het huwelijk in Congo door maatregelen tegen polygamie van de inlanders en tegen het sexueel misbruik van inheemse vrouwen door sommige kolonialen enz. Een poging om die tekst persoonlijk aan koning Leopold II te overhandigen wordt verijdeld.

kapelhoeve van de Jezuieten
kapelhoeve van de Jezuieten

In datzelfde jaar komt een rapport uit van de Internationale Onafhankelijke Onderzoekscommissie, dat helemaal niet flatterend is voor het Congo-beleid van Leopold II. De Commissie neemt ook de recruteringsmethoden van de schoolkolonies en kapelhoeven op de korrel. Ze heeft vooral kritiek op de al te westerse interpretatie van het begrip "wees" of "verlaten kind". Bij (sommige) Bantoe-volkeren behoort het kind immers niet, zoals bij ons, exclusief toe aan de ouders, maar aan de familie, aan de hele clan langs moederszijde eigenlijk. Een kind kan pas als wees worden bestempeld wanneer het helemaal geen verwanten meer heeft, in uitzonderlijke gevallen dus. Het is dus niet vanzelfsprekend dat het naar de schoolkolonie wordt gebracht.

De commissie is ook niet mals voor de soms al te ijverige (lees: gedwongen) wijze van recruteren van zogenaamde weeskinderen. De missies zouden weeskinderen opnemen, die ouder zijn dan 12 jaar (hoewel ze volgens de wet vanaf die leeftijd vrij kunnen kiezen), of die er tegen hun zin zijn heengebracht. De Commissie heeft het in dat verband over "kinderroof".


Volgens de Commissie kan ook de behandeling van deze "weeskinderen" niet door de beugel. Ze worden onder nauwelijks verholen dwang vastgehouden en - onder het mom van beroepsonderwijs - gebruikt als goedkope arbeidskrachten op het veld en in de ateliers. Omdat de opbrengst van hun werk naar de centrale missiepost gaat, bezitten ze zelf nauwelijks iets en verkeren zo in een sterke afhankelijkheidspositie. Zelden krijgen ze de toestemming om te huwen of naar hun dorp terug te keren. Zij die proberen te vluchten ondergaan lijfstraffen.

Deze kritiek wekt tot een storm van protest op bij de missionarissen en hun katholieke achterban in België. In de bevriende pers, in missietijdschriften en in een open brief aan de "Commissie van XIV" (die, in opdracht van Leopold II concrete hervormingsmaatregelen moet uitwerken) bieden de missionarissen heftig weerwerk, met o.m. een lange waslijst argumenten:

groepsfoto van de werkers op een missie-plantage (1903)
groepsfoto van de werkers op een missie-plantage (1903)

  • 3 van de 5 leden van de Onderzoekscommissie, o.w. de voorzitter, hebben een uitgesproken liberale en vrijzinnige achtergrond.
  • de kritiek van de Commissie is gebaseerd op getuigenissen van als antiklerikaal bekend staande ambtenaren en door jaloerse protestantse zendelingen
  • deze kritiek, die vooral slaat op de schoolkolonies" van de Scheutisten en op "kapelhoeven" van de Jezuieten wordt in het rapport veralgemeend tot alle katholieke missies in Congo
  • de Commissie nam niet de tijd om de beschuldigingen op de missieposten te toetsen en bood de paters nauwelijks de gelegenheid om te reageren op de beschuldigingen. Een officiele protestbrief van de Jezuieten-overste tegen deze gang van zaken steekt zelfs niet in het rapport.
  • wat de grond van de zaak betreft: de wet biedt de missies de mogelijkheid om de staatsvoogdij uit te oefenen over wezen, maar ook over kinderen die door hun ouders worden verwaarloosd. Het gebruik dat wezen door hun familie of clan worden opgenomen mag niet worden geïdealiseerd. Deze weeskinderen worden door hun pleegouders doorgaans slechter behandeld dan de eigen kroost.

    de schoolkolonie van Scheut in Nieuw-Antwerpen (1903)
    de schoolkolonie van Scheut in Nieuw-Antwerpen (1903)

  • het zijn vooral zwakke of onhandelbare (slaven)kinderen die door de Staat aan de missie worden toevertrouwd, voor wie een strenge discipline noodzakelijk is. Daarnaast betreft het vooral voogdijkinderen die er op vrijwillige basis door hun ouders of dorpschef waren heengestuurd.
  • het komt de Staat, en niet de missionarissen, toe om er bij de recrutering over te waken dat de leeftijdslimiet van 12 jaar niet wordt overschreven.
  • de Congolese kinderen worden op de missieposten niet slecht behandeld. Ze zijn op materieel en moreel gebied beter af dan in hun vroeger milieu.
  • de jongeren worden inderdaad ingeschakeld bij het werk op het veld of in de ateliers, maar met pedagogische bedoelingen, nl om ze te leren werken voor hun eigen levensonderhoud. Er is geen sprake van uitbuiting of verrijking door de missies: de opbrengst van het werk op de kapelhoeven gaat naar de jongeren.
  • er worden soms lijfstraffen toegediend, bijv. bij ontsnapping of diefstal, maar dat is van staatswege toegelaten, door de Congolezen sociaal aanvaard en zelfs noodzakelijk om de discipline te kunnen handhaven.
  • sommige jongeren vluchten weg, niet per se omdat ze slecht worden behandeld, maar ook omdat ze niet kunnen wennen aan het geregeld leven in de missiepost, of omdat ze willen gaan werken bij de Staat, bij een bedrijf, of als huisknecht ("boy") bij blanken.

zicht op een missie-plantage (1903)
algemeen zicht op een missie-plantage (1903)

Het rapport van de Internationele Onderzoekscommissie heeft onmiskenbaar de relaties tussen de missies en het regiem bekoeld. Voortaan blijven publieke steunbetuigingen aan het regiem en aan Leopold's "beschavingswerk" achterwege. Integendeel, openlijke kritiek op het regiem wordt niet langer geschuwd. En op het terrein verandert er een en ander. De missies schakelen over van kapelhoeven of schoolkolonies op naar een systeem van plattelandsschooltjes, waar akkerbouw géén onderdeel (meer) is van de opleiding. De kinderen blijven gewoon thuis wonen als externen en volgen de lessen op vrijwlllige basis. Voor het materiële werk wordt een beroep gedaan op bezoldigde jonge arbeiders.

1906 - Op 26 mei wordt een historische Conventie ondertekend door het Vaticaan en Congo-Vrijstaat, waarin enkele (niet alle!) heikele en aanslepende kwesties nu plots in een handomdraai worden geregeld. De Conventie is het startpunt van een periode van een halve eeuw, waarin het politiek bestuur, de bedrijfswereld en de missies in Congo, die samen de zogeheten "koloniale triniteit" vormen, nauw met mekaar zullen samenwerken. Vooral het onderwijs krijgt stevige impulsen. Dit zijn de voornaamste afspraken:


  1. de Staat geeft aan de katholieke missies de door hen al jaren felbegeerde grondconcessies, ten belope van 100 tot 200 ha per post, in volle eigendom, gratis en eeuwigdurend. In 1960 zullen die missiedomeinen 150.000 ha omvatten!
  2. de missies verbinden zich ertoe om in elke post scholen op te richten en onderwijs te verstrekken, met bepaalde praktisch georienteerde vakken en landbouwonderricht (in de zin van bosbouw) in het lessenpakket op te nemen, het leerprogramma aan de gouverneur-generaal voor te leggen en jaarlijks verslag uit te brengen over het aantal leerlingen en hun studieresultaten. De overheid heeft het recht op inspectie van de netheid en hygiene. Het onderricht van de nationale belgische talen staat verplicht op het programma. De onderwijs-missionarissen krijgen overigens een bezoldiging van de overheid.
  3. de missionarissen zullen zich aan wetenschappelijk werk (o.m. ethnografie, geografie, taal) wijden. Ze moeten de priesterdienst waarborgen in de centra waar het aantal gelovigen hun aanwezigheid noodzakelijk maakt.

het domein van een missiepost
het domein van een missiepost

Enkele dagen later richt Leopold II een brief aan de secretarissen-generaal van de Congo-administratie, met daarin een aantal schuchtere hervomingsdekreten. Twee ervan hebben rechstreeks betrekking op de missies:

  1. de missionarissen kunnen bekleed worden met de functie van ambtenaar van de burgelijke stand en meteen dus het burgerlijk huwelijk sluiten van kerkelijk getrouwden
  2. de duur van de staatsvoogdij over Congolese jongeren wordt van 25 op 21 jaar teruggebracht. Van vrijstelling van godsdienstonderwijs in de scholen is geen sprake.

een onbekende missiepost (begin 19de eeuw)
een onbekende missiepost (begin 19de eeuw)

De RK Kerk in Congo heeft dus onder Leopold II en ook later nog tijdens de Belgische koloniale periode (1980 - 1960) een bevoorrechte status en bezit allerlei privilegies. De katholieke missieposten beschikken over uitgebreide grondconcessies. De missionarissen ontvangen subsidies voor hun werking, hebben het recht om bepaalde staatsfuncties te vervullen (ambtenaar burgerlijke stand voor burgerlijk huwelijk), mogen in het binnenland kosteloos rondreizen, genieten gunstmaatregelen ivm de heffing van invoerrechten en belastingvermindering, beschikken over een virtueel monopolie voor onderwijs en gezondheidszorg, enz.

Ondanks deze vele privilegies vordert het bekeringswerk traag. Er zijn in 1900 zowat 30.777 gedoopte katholieken (waaronder 2.600 belgen) en 43.830 catechumenen. Toch merken de Congolozen geleidelijk dat een bekering heel wat voordelen met zich brengt. Bekeerlingen ontvangen nieuwe kennis en materiele voordelen. De blanke is machtig en rijk. Menigeen maakt de (opportunistische) overweging dat men door bekering deelachtig wordt aan die macht en rijkdom. Aan het materiële succes van de blanke (missionaris) te zien moet zijn godsdienst wel bijzonder efficient zijn en levenskracht ontwikkelen (die zich uitdrukt in gezondheid, vruchtbaarheid, rijkdom, beheersing van de "boze machten", enz.). In steeds grotere getale melden kandidaat-christenen zich aan.

rubberoogster in het oerwoud
rubberoogster in het oerwoud

Er heerst lange tijd bij vele Congolezen een diep ingeworteld wantrouwen. De gruweldaden van de rubberontginning, bijv. in de streek van Basankusu, liggen nog vers in het geheugen van grote delende bevolking, die uiterst achterdochtig en zelfs vijandig staat tegenover elke vorm van blanke inmenging. Het land wordt doorkruist door legerpatrouilles en door handelslui, die arbeiders ronselen voor mijnbouw, aanleg van wegen en spoorwegen, vaak vergezeld door een lange karavaan dragers. De blanke is dan ook geen graaggeziene gast en de missionaris is al even verdacht in de beginperiode...

In 1906 publiceert de ULB-hoogleraar Félicien Cattier een geruchtmakend boek waarin hij de katholieke missionarissen verwijt dat ze (op enkele uitzonderingen na) de uitwassen van het regiem nauwelijks aanklagen, integendeel zelfs koning Leopold's beleid in het openbaar verdedigen tegen aanklachten. De protestantse zendelingen daarentegen brengen de wantoestanden systematisch in de openbaarheid via de "Congo Reform Association" (CRA) van A.D. Morel in Londen. De katholieke missionarissen zijn door hun stilzwijgen mede-schuldig aan alles wat er fout ging in de periode van Congo-Vrijstaat, zo luidt de stelling van prof. Cattier. Sluiten de katholieke missionarissen de ogen voor de barre werkelijkheid? Of hebben ze gewoon niets gemerkt van de systematische misbruiken van de kolonisatie? Men kan ze niet zomaar bestempelen als collaborateurs met het onderdrukkend Congolees regiem. Er zijn een aantal verzachtende omstandigheden:

    missiepost van de Zusters van Berlaar (begin 19de eeuw)
    missiepost van de Zusters van het H. Hart van Maria uit Berlaar (begin 19de eeuw)

  • de katholieke zendelingen weten doorgaans niet wat er in de omgeving gebeurt omdat ze een vrij geïsoleerd bestaan leiden op hun missiepost, waar ze de handen vol hebben met het vele materiële werk, terwijl de protestanten een beroep doen op leken en zodoende véél meer rondreizen in het binnenland.
  • via een geheim rondschrijven (1903) zijn de ambtenaren aangemaand om in de buurt van missieposten niet al te welddadig op te treden bij het afdwingen van herendiensten.
  • vele missionarissen die getuige zijn van wreedheden beschouwen die als geïsoleerde incidenten. Ze schrijven wel brieven daarover naar hun oversten of naar het thuisfront. Maar daar blijft het bij. Ze hebben er geen flauw benul van hoe ze de media moeten bespelen of politieke invloeden aanwenden.
  • als Belgen hebben de katholieke missionarissen automatisch een positiever vooroordeel tegenover het "beschavingswerk" in Congo-Vrijstaat. Als een zwarte op de vlucht slaat voor het dragen over lange afstanden (de beruchte 'portage') dan zien de hardwerkende Vlamingen daar vlug een bewijs in van natuurlijke luiheid en van een gebrek aan geordend leven, terwijl de protestanten diezelfde vlucht afdoen als een uitvloeisel van een onderdrukkend arbeidssysteem.
  • minstens onbewust willen de missionarissen de talrijke (materiële en financiële) voordelen, die ze van de Staat kregen, niet in gevaar brengen: "Uit wiens hand men eet, diens woord men spreekt".


de Congostroom. tekening van ontdekkingsreiziger Richard Burton

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail