De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

Rome - geschiedenis der bedevaarten


Jezus als de Goede Herder. Fresco begin 3de eeuw. Rome, catacombe van Callixtus.

Tijdens de Middeleeuwen, en eigenlijk al sinds het de ontstaansperiode van het christendom, genoot Rome een niet-aflatend aanzien als pelgrimsoord. En zelfs wanneer de 2 andere grote oorden Jeruzalem of Compostela de "Urbs Sacra" ("Heilige Stad") af en toe overschaduwden werd de stroom bedevaarders nooit onderbroken. Vanwaar de populariteit van de bedevaarten "ten hoghe Rome"?

  • In Rome kon men in de Middeleeuwen méér beroemde christelijke heiligen en martelaren ("corona sanctorum martyrum") eren dan in welke stad ook. Onder hen bevonden zich de 2 belangrijkste apostelen Petrus en Paulus die, volgens de traditie, hier waren terechtgesteld (waarschijnlijk tijdens de heerschappij van keizer Nero, omstreeks 64) en begraven.


    Petrus en Paulus. Ets op 4de eeuwse grafplaat. Rome, catacombe van de H. Hyppolitus.

  • In deze stad waren ongelooflijke hoeveelheden relieken bijeengebracht, die op de middeleeuwse pelgrims een enorme aantrekkingskracht uitoefenden.
  • Rome was sinds de 4de eeuw de plaats van de "cathedra Petri", de stoel van de directe opvolger van Petrus, de paus, het hoofd van de katholieke Kerk. De pelgrims van hoog tot laag in de kerk en in de samenleving - rijken, armen, koningen en prinsen, bisschoppen, clerici, abten, monniken en leken (die het geld hadden om zich zover te verplaatsen) - kwamen er de apostel en eerste paus Petrus - die aan de hemelpoort wacht met zijn sleutel - vergiffenis vragen voor hun zonden om zo hun pad naar de hemel te effenen.


    Eucharistisch brood en vissen. Fresco einde 3de eeuw. Rome, Callixtus-catacombe.

  • Met een geschiedenis, die ver tot voor onze tijdrekening teruggaat, was Rome hét centrum van West-Europa en van de hele West-Europese beschaving. Een stad waar mensen uit heel Europa door de eeuwen heen naartoe getrokken zijn: Romeinse legioenen, vreemde veroveraars, kooplui, geleerden, enz.
  • Hoewel de stad vanaf de 8ste eeuw zwaar had geleden onder de invallen en rooftochten van de Barbaren, behield Rome in de Middeleeuwen de klassieke status van "meesteres van de wereld", waarvan het indrukwekkend klassiek architectonisch kader en de vele schitterende kerkelijke monumenten, met hun indrukwekkende liturgische plechtigheden, veel ontzag inboezemden.

de onstaansperiode (tot het Edict van Milaan in 313)


vervolging van de christenen onder keizer Diocletianus (284-305).

Al in de eerste eeuwen van de Kerk kwamen pelgrims naar Rome om er clandestien de graven te bezoeken en de relieken te vereren van beroemde heiligen en martelaren. Tal van graffiti (vaak de namen van de 2 apostelen Petrus en Paulus, of een kort gebed, of naam van henzelf en die hen vergezellen), achtergelaten bij de begraafplaatsen, zijn daar het bewijs van. In de 1ste eeuw was reeds sprake van bezoeken "ad limina Apostolorum", aan de graven van de heilige apostelen-martelaren Petrus en Paulus. Het lichaam van Petrus rustte op de linkeroever van de Tiber, op de Vaticanum-heuvel, bij het circus van Nero. Dat van Paulus lag nabij de zuidelijke Via Ostia. De onderdukking van christenen in het Romeinse Rijk - van onder keizer Nero (37-68) tot de grote vervolging onder het bewind van keizer Diocletianus (284-305) - voegde een aanhoudende stroom martelaren toe.


onderaardse gang in een van de Romeinse catacomben

Zo, onstaat in de periferie van Rome stilaan een heel netwerk van heilige plaatsen, gelegen naast de antieke uitvalswegen zoals de Via Appia. Omdat het verboden was om doden binnen de stadsmuren te begraven (de Romeinen verbrandden hun doden meestal) bevonden de meeste graven, en dus de meest bezochte bedevaartplaatsen in Rome, zich in een netwerk van catacomben, dat zijn verborgen ondergrondse labyrinten van gangen en kamers, voornamelijk rondom de uitvalswegen van de stad, "buiten de muren", die vertrekken dus vanuit de Aureliaanse vestingsmuur (gebouwd tussen 271 en 280 in opdracht van keizer Aurelianus). De lichamen werden begraven in grafnissen, die in de gangwanden waren gehakt. Voor de meer prestigieuze overledenen waren er grafkamers ("cubicula"), een soort van kapelletjes, beschilderd met graffiti, inscripties en symbolen allerhande. Ook met bijbelse taferelen, zoals een eucharistische maaltijd, de opwekking uit de doden door Jezus van Lazarus, Jezus de Goede Herder, de aanbidding van de 3 Wijzen.


eucharistieviering. 4de eeuw. Rome, catacombe van St.-Callixtus.

In Rome waren er een 60-tal catacomben (waarvan de meeste vandaag niet meer ontoegankelijk zijn), waarvan die van San Callisto en van San Sebastiano aan de Via Appia de beroemdste zijn. Vanaf het einde van de 2de, maar vooral vanaf de 3de en 4de eeuw kwamen de pelgrims in het geheim naar deze catacomben. Tot het Edict van Milaan (313), wanneer de dodencultus van de christenen niet langer verboden was, waren dit de exclusieve bedevaartsplekken. Hier en daar werd bij een graf een altaar gebouwd, waar jaarlijks de "depositio" (bijzetting) ofwel "dies natalis" (geboortedag) van de heilige of martelaar werd herdacht met een eucharistieviering, naar het model van de dodenmaaltijd ("refrigerium", wat letterlijk letterlijk "opfrissing" betekent) uit de heidense Romeinse tijd. Hoewel deze banketten vanaf het einde van de 4de eeuw werden verboden, gingen die toch nog lustig door, ook nabij de begraafplaatsen (later basilieken) van de 2 apostelen Petrus en Paulus. Maar er werd wel een volle christelijke betekenis aan toegekend. Men nodigde bijv. armen uit om eraan deel te nemen.

het tijdperk van keizer Constantijn (vanaf 313)


borstbeeld van keizer Constantijn. 4de e. Rome, Musei Capitolini

Onder de Romeinse keizer Constantijn de Grote (312-33), die zich tot het christendom bekeerde, werd door het Edict van Milaan in 313, godsdientvrijheid toegestaan. De keizer liet bovenop het graf van Petrus "Martyrium Petri") op de Vaticanum-heuvel, nabij het Circus van Nero, aan de overkant van de Via Cornelia, een voor die tijd imposante basiliek (niet de huidige!!) oprichten. Ook de andere apostel Paulus kreeg van Constantijn zijn gebedsplaats ("templum"), aan de Via Ostiense, zowat een mijl verwijderd van de stad, op de plaats waar volgens de legende Paulus werd begraven na zijn marteldood. Het was aanvankelijk een eenvoudige grafkapel, aan het einde van de 4de eeuw vervangen door een grote basiliek.


Constantijnse St.-Pietersbasiliek. Dwarsdoorsnede interieur. D. Tasselli, fresco, 16de eeuw.

Keizer Constantijn liet op de Lateraanse heuvel een bisschopsbasiliek voor de paus bouwen, oorspronkelijk de Verlosserskerk geheten. Vanaf de 6de eeuw zou St.-Johannes de Doper de patroon ervan worden en kreeg de basiliek de toepasselijke naam St.-Jan van Lateranen. Ze werd ook de "gouden basiliek" genoemd, de éérste kerk van de christenheid, in het verlengde van de tempel van Jeruzalem! Toch zou ze naderhand in de schaduw komen te staan van de St.-Pietersbasiliek, vooral nadat in 1309 de paus er niet meer resideerde.

Volgens de overlevering liet keizer Constantijn ook een kerk bouwen voor de martelaar Laurentius, patroonheilige van de hele stad Rome, boven diens graf in de catacomben van de Campo Verano. Ook wordt Constantijn de oprichting toegeschreven van de Basiliek Santa Croce in Gerusalemme, nabij de Porta Sessoriana. Aan die kerk zou de keizerin- moeder Helena één derde van het H. Kruis van Jezus hebben geschonken.


reconstructie-maquette van de Constantijnse basiliek van St.-Jan van Lateranen

In de loop van de 4de en vooral 5de eeuw werden enkele kerken en basilieken bijgebouwd. Nabij de Via Appia, ten zuiden van Rome, ("ad catacumbas"), liet een zoon van Constantijn een basiliek optrekken voor de apostelen Petrus en Paulus samen. Daar kwamen nog bij: de S. Sabina op de Aventijn-heuvel; ook de S. Stefano Rotondo; voorts de San Clemente (toegewijd aan de opvolger van Petrus), gebouwd op fundamenten van een oude Mythras tempel en Santa Maria in Trastevere; de St.-Agnes aan de Via Nomentana.


langs de antieke Via Appia nabij Rome waren tal van catacomben

Clerici werden door de paus geplaatst op de catacomben om misbruiken tegen de gaan (handel, roof, transport van relieken) en de devotie in goede banen te leiden. De toegang wordt georganiseerd tot de catacomben, en sluit men de graven af met een houten of stenen beschuttingswand, maar laten een klein venster ("fenestella") vrij waarin de pelgrim zijn hoofd naar binnen kan steken, of een stuk lijnwaad erin kan laten zakken om het graf aan te raken, of gewoon om er een gift in te gooien.


"fenestella" (rood bolletje) in de antieke St. Pietersbasiliek, een kijkgat
dat uitgeeft op het graf van Petrus (groen bolletje) onder het hoofdaltaar of
"confessio" (blauw bolletje) genoemd. Grondplan, B. Drei, begin 17de eeuw

Er ontstaan gebedsruimtes, die voor de helft ondergrond zijn gebouwd, zoadat men bovengronds ook kan kijken naar het graf in de catacombe. De pelgrims houden zich aan de wetgeving inzake relieken. Stilaan gaan ze op zoek naar subsituten ervan: stukken linnen of stoffen ("brandea" of "palliola"), olie, sleutels, enz. die geheiligd zijn omdat ze in aanraking zijn geweest met een graf. De pelgrims laten ex-voto's en ook gedenkplaatjes (in alle mogelijke metalen) achter.


Duits 11de eeuws martyrologium

Omdat de Romeinse kerken en de catacomben zo verspreid lagen, waarvan sommige ver van het centrum gelegen, moesten de pelgrims verscheidene dagen uittrekken om ze allemaal aan te doen. In de 1ste helft van de 4de eeuw werd ook een officiële heiligenkalender ("martyrologium") samengesteld. Die vermeldt de feesten, de "dies natalis", de verjaardag van de (martel)dood van de martelaren en de plaats van hun graf. Deze romeinse kalender werd aan het eind van de 6de eeuw nog eens uitgebreid en vastgelegd in de "Martyrologium Hieronymianum" Romeinse kalender, toegeschreven aan de H. Hieronymus, die de bron was van alle latere middeleeuwse martyrologia. Deze kalender werd een stevig houvast voor de pelgrims, omdat die ze wegwijs maakte in de wirwar van catacomben. Het vastleggen van een heiligenkalender zorgde ervoor dat de vloed van pelgrims wat gespreid en gekanaliseerd werd over het hele jaar.


keizer Theodosius I

Onder keizer Theodosius I (379-395) werd het christendom officiëel verheven tot staatsgodsdienst en verwierf het pausdom een hoge status. De christenen konden nu ongestoord en publiekelijk hun heiligen en martelaren verezen in de catacomben. Zo nam het christendom in loop van de 5de eeuw helemaal bezit van het heidense Rome. "Roma antiqua" werd omgevormd tot "Roma christiana". De apostelcultus versterkte Rome als geestelijk centrum van de christenheid. De faam van de vele prachtige romeinse basilieken en van de catacomben verspreidde zich over de hele christelijke wereld. Het pelgrimeren naar Rome nam sterk toe, vooral naar de heiligdommen van Petrus en Paulus. Met name het feest van de 2 apostelen ("dies bifestus", op 29 juni) trok veel volk.

de volksverhuizingen (vanaf de 5de eeuw)


Duitse kaart met de grote volksverhuizingen naar het Romeinse Rijk

Tijdens de 5de eeuw drongen allerlei "barbaarse" Germaanse stammen aan de oostgrens, zoals Franken, Vandalen, Wisigoten, Ostrogoten, Saksen, Angelen, Alamannen, Alanen, enz. bijna alle delen van het West-Romeinse rijk binnen. De Visigoten, die uit de Balkan kwamen, plunderden in 410, onder leiding van Alarik I, de stad Rome. In 476 werd de laatste west-romeinse keizer Romulus Augustulus afgezet door de germaanse leider Odoaker van het Romeins leger. De andere Oost-Germaanse stam van de Ostrogoten heerste vanaf 493 over Italie.


grafmonument van de Ostrogoten-koning Theodorik I in Ravenna

Vanaf de 6de eeuw bezaten ze de Germaanse stammen hun eigen koninkrijken binnen de grenzen van het oude Romeinse keizerrijk. In Gallië stelde Clovis, koning der Franken, een sterk bestuur en bekeerde zich in 496 tot het christendom. Hij en zijn (merovingische) opvolgers legden het fundament voor het latere machtige Karolingische Rijk. De Visigoten, wier rijk zich uitstrekte over Zuid-Gallië en Spanje, zouden 250 jaar lang een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van ons kontinent. De Ostrogoten heersten vanaf 493 over Italië. Hun koning Theodorik I de Grote maakte Ravenna tot hoofdstad van zijn rijk. In 552 werden de Visigoten verslagen door het leger van de christelijke keizer Justinianus I van Byzantium. Tal van historici beschouwen deze veldslag als het definitieve einde van het Romeinse tijdperk en het begin van de zogenoemde Donkere Middeleeuwen.

Tijdens deze troebele periode van de volksverhuizingen verminderde uiteraard het pelgrimsverkeer naar Rome, maar viel helemaal niet stil. Nadat de Arabieren in 638 het H. Land en Jeruzalem hadden veroverd op de Byzantijnen gaven veel pelgrims de voorkeur aan Rome als reisbestemming. Vanaf de 6de eeuw werden zelfs gidsen ontworpen om de pelgrims wegwijs te maken in en rond Rome, waarin de namen en de ligging van de vele verspreid liggende catacomben, kerken, vereringsplaatsen en heiligdommen en andere bezienswaardigheden werden opgenomen.


beenderreliek in omhulsel gewikkeld

Bisschoppen, priesters en monniken vormden de meerderheid van pelgrims die naar Rome trekken ("ad limina apostolorum"). Ze kwamen vaak in opdracht van een bisschop of abt om relieken te bemachtigen en mee te brengen, ook en vooral naar Gallië. Een speciale categorie vormden de boete-bedevaarders die, in het spoor van de Angelsaksiche en Frankische monniken zoals de H. Amandus, de H. Bonifatius, de H. Willibrord, naar Rome trokken om door ascese en verachting van hun "aardse bestaan" verlost te worden van zware zonden en hun "hemelse thuis" te verdienen.


drager van een reliek van de H. Columba. 7de eeuw. Edinburgh (Schotland)

Ook koningen, prinsen en edellieden van de barbaarse rijken van het westen begaven zich graag naar Rome in die tijd. Wanneer de betrokkenen niet zélf konden gaan, stuurden ze hun afgezant(en). Bij hen speelden niet enkel religieuze maar ook politiek-diplomatie en zakelijke motieven een rol. Eveneens om in Rome relieken te zoeken en te vragen, ofwel om gesprekken te voeren met de paus of zijn entourage, ofwel om een begraafplaats uit te (laten) kiezen vlakbij het graf van Petrus: op hen sloeg de uitdrukking "Rome zien en sterven". En dan waren er ook de gelegenheids-pelgrims: reizigers, diplomaten, kunstenaars, ambachtslieden, handelaars, ambassadeurs, enz. die de bedevaart combineerden met zaken-doen. Die zoektocht naar relieken kwam vooral op gang toen de catacomben in onbruik raakten.

verval van de catacomben (8ste eeuw)


gang in een catacombe, die helemaal is ontruimd

Tot halfweg de 8ste eeuw zakten de pelgrims naar Rome af om zowel de kerken als de catacomben en graven van bekende en onbekende martelaren te bezoeken. Maar deze begraafplaatsen, niet beschermd door de stadsmuren, stonden steeds meer bloot aan alle soorten van profanatie en vernieling, meer bepaald bij het beleg van Rome door de legers van de Visigoten in 410 en in 756 door de Longobarden (ook Lombarden genoemd). Vanaf 758 lieten paus Paulus I en zijn opvolgers de heilige beenderen van de martelaren stelselmatig naar de kerken in de stad overbrengen, en dat ging zo door tot het midden van de 9de eeuw. Daardoor werden ze minder aantrekkelijk als begraafplaats en als bedevaartsoord, en vielen zo langzaam maar zeker in verval en raakten helemaal in de vergetelheid. Slechts enkele bleven open als vereringsplaatsen, zoals die van San Sebastiano, San Lorenzo, San Pancrazio et San Valentino. Alle andere zouden pas vanaf de 15de eeuw worden herontdekt en wetenschappelijk onderzocht.

De vernieling en de fataal daarop volgende verwaarlozing van de catacomben hadden helaas kwalijke gevolgen: enerzijds werd een deel van de relieken in de catacomben geroofd, anderzijds werden in de stad Rome zélf in toenemende mate aanvragen van voorname pelgrims om relieken ingewilligd en werden stoffelijke overschotten van heiligen en martelaren verhandeld en zelfs verkocht of gestolen.

onder Karel de Grote


ruiterbeeldje van Keizer Karel (afkomstig van Metz, einde 9de eeuw. Parijs, Louvre)

Het Frankische Rijk bereikte in Europa een glorieus hoogtepunt onder het bewind van keizer Karel de Grote (768-814). De kerstening van Europa verbreidde en verdiepte zich o.m. door de snelle verspreiding - vanuit Rome - van relieken in alle mogelijke kerken, heiligdommen, kloosters en abdijkerken, tot in de verste uithoeken van het continent. In de 9de eeuw bestond in Rome de veralgemeende gewoonte om de stoffelijke resten van heiligen en martelaren te verbrokkelen en als relieken te verdelen. Abten en bisschoppen (en die werden steeds talrijker door de toename van de gebieden der Germaanste stammen, die zich bekeerden tot het christendom) trokken naar Rome, maar ook wereldlijke heersers, om er relieken, als het even kon, legaal te bemachtigen en in hun bagage mee te brengen naar hun kerken of kloosters, de voorposten van de kerstening van het Westen. En als het niet mogelijk was om de relieken op legale wijze te bemachtigen, gebeurde het stiekem via handelaars, helers of geestelijken in Rome. De gegeerde relieken ("membra martyrum") werden volop voorwerpen van handel, ruil, vervalsing, en zelfs van diefstal!


voorbeeld van gastenverblijf in middeleeuws klooster. Paimpol, Abbaye de Beauport

Er brak in de Karolingische tijd een grote bloeiperiode aan van de Rome-bedevaarten door de nieuwe banden die werden gelegd tussen Gallië en Italië en door bepaalde stimulerende maatregelen van de Karolingische vorsten. Al vanaf de 5de eeuw in Rome en omgeving hadden tal van kloosters een gastenkwartier ("xenodochium"), dat zorg en onderdak bood aan de bedevaarders. Vooraan in de Constantijnse St.-Pietersbasiliek was een atrium, waar pelgrims samenkwamen en er konden overnachten in kleine cellen. De voorganger van Karel de Grote, de Frankische koning Pepijn de Korte (746-768), stelde de pelgrims naar Rome vrij van belastingen, zoals het betalen van tolgelden aan bruggen, sluizen en rivierovergangen.


Karolingische reliekhouder uit de 9de eeuw (Berlijn, Staatsmuseum)

Onder Karel de Grote werd de opvang beter georganiseerd voor de aangroeiende stroom van gewone Rome-pelgrims, die behoefte hadden aan oorden voor voedsel en overnachting. In de omgeving va de St.-Pieter, op de rechteroever van Tiber, ontstonden de fameuze "scholae", in beginsel voorbehouden voor de pelgrims uit bepaalde landen: zo was er een "peregrinencolonie" voor de Angelsaksen (Schola Saxorum), de Franken (Schola Francorum) de Lombarden (Schola Longobardorum) en de Friezen (Schola Frisorum). Zo'n "schola" moet men zich niet voorstellen als één groot gebouw, maar meer als een wijk met een aantal voorbehouden verspreid liggende panden, exclusief voor pelgrims vaan een bepaalde nationaliteit. Een schola werd bemand door eigen religieuzen of clerici en omvatte, naast een een gasthuis voor de bedevaarders, tevens een kerk of kapel, een school en zelfs een eigen begraafplaats (voor buitenlandse pelgrims die de rest van hun leven bleven wonen in Rome en niet meer wilden of konden terugkeren naar huis).


Overgebleven deel van de omwalling van paus Leo IV

Het complex van vele kloosters, kerken, gasthuizen, herbergen en kerkhoven in de omgeving van de St.-Pieter werd onder paus Leo IV (847-855) met een muur omgeven, om alle inwoners beschutting te bieden tegen aanvallen van buiten uit. Maar toen het complex, de "Civitas Leonina", naderhand uit zijn voegen barstte ontstonden elders in Rome, op de linkeroever én buiten de stad heelder pelgrimskwartieren.

invallen van de vikingen en magyaren (vanaf de 9de eeuw)

de invallen van de Noormannen in onze streken
de invallen van de Noormannen in de 9de eeuw in onze streken

In héél Europa - vooral in de kuststreken en langs de grote binnenrivieren - hadden de heilige oorden en pelgrimstochten ernstig te lijden van de invallen van de Vikingen (Noormannen) uit Scandinavië. Deze invasies van de Noormannen begonnen aan het einde van de 8ste eeuw, namen in hevigheid toe na het overlijden van Karel de Grote in 814 en duurden meer dan 200 jaar. En in de 10de eeuw werd Europa alweer opgeschrikt door andere invallers uit het Oosten, nl. van de Magyaren, een semi-nomadisch volk uit de Aziatische steppen. Deze werden in 955 nabij Augsburg verslagen door de duitse koning Otto I de Grote. Eveneens aan het einde van de 10de eeuw werden de invallen van de Saracenen in Zuidelijk Europa en die van de Noormannen tot staan gebracht.

reconstructie-maquette van de benedictijnerabdij van Cluny, die model stond voor honderden andere kloosters in Europa
reconstructie-maquette van de benedictijnerabdij van Cluny, die model stond
voor honderden andere kloosters in Europa

Europa kon opgelucht ademhalen en ging een periode van relatieve stabiliteit tegemoet. De kerstening nam een hoge vlucht. Het moreel van de kerk kreeg nieuw leven ingeblazen. Het kloosterleven hervormde zich grondig en kon zich snel verspreiden vanuit de invloedrijke abdij van Cluny in het Franse Boergondië (gesticht in 910) over honderden Benediktijner-kloosters, die op hun beurt centra waren van kunst, cultuur, wetenschap, onderwijs en spiritualiteit. Zo werd, met het naderbij komen van het eschatologische jaar 1000, héél bedekt met een "witte mantel van kerken", naar de metafoor van de Benediktijner-monnik Rudolf Glaber.

pelgrimages verminderen (11de-12de eeuw)

ruïnes van het antieke Forum Romanum, een van de 'Mirabilia urbis Romae'
ruïnes van het antieke Forum Romanum, een van profane "Mirabilia urbis Romae".

Vanaf de 12de eeuw ontstonden er pelgrimsgidsen met de "Mirabilia urbis Romae", die niet enkel de vele kerken, vereingsplaatsen en beroemde relieken vermeldden, maar voortaan ook de profane monumenten uit de klasssieke oudheid beschreven en de geschiedenis ervan schetsten.

Toch zijn de pelgrimages naar Rome "ad limina apostolorum" vanaf de 12de eeuw minder in trek. Vooreerst ondervonden ze concurentie van Jeruzalem, waarnaar het gemakkelijker reizen is geworden, door de verovering van het H. Land door de kruisvaarders. Ten tweede verloor Rome, met de bloei van de bedevaarten naar het graf van St.-Jacobus in het Spaanse Santiago de Compostela, het monopolie van enige Europese heiligdom dat apostel-relieken bezit, en dat veroorzaakte verlies aan prestige. Ten derde werden vele pelgrims afgeschrikt door de fysieke omstandigheden in Rome, waar het in de zomer vaak ondraaglijk warm was en meestal malaria heerste. Kroniekschrijvers klaagden erover dat het er krioelde van dieven, wolven, ongedierte en insecten.

de Engelse paus Adrianus IV
paus Adrianus IV
de Duitse keizer Fredrik I Barabarossa
de Duitse keizer Frederik I Barabarossa

allebei in permanent conflict tijdens de 12de-eeuwse Investituurstrijd.

Die teneergang van de Rome-bedevaarten was ook te wijten aan allerlei politieke en militaire troebelen. Zo werd de H. Stad herhaaldelijk bezet en vernield door het leger van de Duitse keizers tijdens de zogeheten Investituurstrijd. Die oorlogen schaadden niet enkel het aanzien van het pausdom maar maakten ook de toegangswegen onveilig. Bovendien raadden vorsten, die overhoop lagen met Rome, hun onderdanen af om naar het graf van de apostelen Petrus en Paulus in de stad te pelgrimeren. Daar kwamen nog de geschillen bovenop tussen de verscheidene adellijke families in Rome, die ofwel de kant van de paus of van de keizer kozen. En tenslotte waren er in Italië voortdurend onderlinge twisten tussen rivaliserende stadsstaten (Milaan, Pisa, Firenze, Bologna, Mantua, enz.)

heropleving (13de eeuw)

De ketenen van Petrus.S. Pietro in Vinculi
de ketenen van Petrus. Rome, S. Pietro in Vinculi
de geboortekrib van Jezus. Rome, S. Maria Maggiore
de geboortekrib van Jezus. Rome, S. Maria Maggiore

De aantrekkingskracht van Rome nam in de 13de eeuw opnieuw toe door de centralisering van de kerkelijke adminstratie en door de groei van de pauselijke (kerkelijke en burgerlijke) macht. De stad Rome ontving weer véél meer pelgrims, overwegend clerici van alle rangen die "ad limina apostolorum" in Rome trokken om er het pallium te ontvangen, om er hun directieven op te halen of om steun te vragen bijv. bij een proces. Ook niet-geestelijken vonden weer de weg naar Rome om er absolutie te vragen aan de paus, voor bepaalde zware zonden die aan hem is voorbehouden.

Nadat de kruisvaarders door moslimlegers uit Palestina waren verdreven, m.n. na de val van Jeruzalem in 1244, werd het voor de pelgrims een stuk moeilijker om naar het H. land te trekken, en gingen ze daarom hun heil elders en dichter bij huis zoeken, voornamelijk in Compostela en de stad Rome, die een veiliger en toegankelijker alternatief bood met zijn overdaad aan kerken, vereringsplaatsen en relikwieën. Vanuit alle uithoeken van het gekerstende Europa ondernamen vele pelgrims naar Rome, ook arme pelgrims uit Vlaanderen, die er terecht konden in een eigen Vlaams hospitaal Sint-Juliaan, waar ze maximum 3 nachten mochten blijven.

de geselkolom van Jezus. Rome, basiliek Santa Prassede
de geselkolom van Jezus. Rome, basiliek Santa Prassede.

In Rome verplaatsten de bedevaarders zich a.h.w. op geestelijke wijze naar het verre en onbereikbaar geworden H. Land. De talloze relieken in de Romeinse kerken, zoals de geselkolom, de doornenkroon, het kruishout, de zweetdoek van Veronica, de tafel van het Laatste Avondmaal, de moedermelk van Maria, Judas' zilverlingen, de tafel van het Laatste Avondmaal, enz, boden immers ruimschoots de mogelijkheid om concreet het leven, het lijden en de verrijzenis van Christus tot in alle details te volgen.

De pausen zélf, Innocentius III (die regeerde van 1198 tot 1216) en zijn opvolgers, maakten het bezoeken van Rome aantrekkelijker. Zo verbeterden ze de voorzieningen voor bedevaarders, lieten pelgrimsinsignes vervaardigen zoals in de andere bedevaartsoorden, én... vermeerderden stelselmatig het aantal te verwerven aflaten, verbonden aan het bezoek van de kerken. In die periode maakt de notie opgang van "het vagevuur", een overgangstijd van zuivering en lijden voor overleden zondaars, alvorens de hemel binnen te gaan. Met aflaten (automatisch toegekend bij bepaalde religieuze oefeningen of in ruil voor geld) kon men dat verblijf in het vagevuur inkorten of - bij een volle aflaat - zelfs volledig ongedaan maken.

tijdperk van bloei (vanaf 14de eeuw)

de pauselijke bul waarin het eerste H. Jaar van 1300 wordt afgekondigd
de pauselijke bul waarin het eerste H. Jaar van 1300 wordt afgekondigd

In het begin van de 14de eeuw braken voor de pelgrimages richting Rome gouden tijden aan. Op 22 februari 1300 vaardigde paus Bonifatius VIII met de bul "Nuper per alias" een H. Jaar of Jubeljaar uit, waarin de pelgrims, die gedurende 15 opeenvolgende dagen de basilieken van Petrus (waar ze verplicht moesten en van Paulus in Rome bezochten, een volle aflaat ("grote pardoene") verdienden. Tot dan toe werd zo'n volle aflaat enkel verleend vanaf 1230 aan de kruisvaarders en aan de bezoekers van de beroemde kapel van Portiuncula-kapel nabij Assisi (Umbrië, Italië), waarin de H. Franciscus leefde, stierf en werd begraven.

Dat eerste H. Jaar zorgde voor een massale toevloed van bedevaarders die ternauwernood de stad binnen geraakten en zich door het gedrang in de straten die leidden naar de vereringsplaatsen haast niet konden voortbewegen, aldus de kroniekschrijvers, van wie de schattingen over het enorme aantal bedevaarders erg uiteenlopen, gaande van 200.000 tot 2 miljoen voor het héle jubeljaar. Maar eens het jubeljaar voorbij daalde het bezoekersaantal weer merkelijk, o.m. wegens de concurentie van Compostela en andere bedevaartsoorden.

paus Bonifatius zegent vanop de loggia van Lateranen de pelgrims in het H. Jaar 1300. Giotto, fresco, basiliek van St.-Jan van Lateranen
paus Bonifatius zegent vanop de loggia van Lateranen de pelgrims in het H. Jaar 1300.
Giotto, fresco, basiliek van St.-Jan van Lateranen

Aanvankelijk zou slechts elke 100 jaar een H. Jaar plaats vinden. Maar wegens het overrompeld succes ervan én om meer mensen de mogelijkheid te bieden een Heilig Jaar mee te maken, werd die termijn al snel herleid tot 50 jaar. Paus Clemens VI riep in 1343 een nieuw Heilig Jaar uit voor 1350. Bij de verplicht te bezoeken basilieken van Petrus en Paulus werden die van St.-Jan van Lateranen (met de residentie van de paus) gevoegd en - wegens plaatsgebrek en te weinig hospitalen - werd de minimumduur van het verblijf in Rome teruggebracht tot 8 en later 5 dagen. Dit 2de jubeljaar van 1350 werd ook een triomf, hoewel de paus in ballingschap leefde in Avignon, Rome net door een zware aardbeving was getroffen en grote delen van Europa leden onder de pest en onder de voortdurende oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Volgens een kroniekschrijver kwam alléén al met Pasen en Kerstmis één milhoen bezoekers, maar dat cijfer is niet te verifiëren.

In Rome had men de smaak te pakken: de termijn van 50 jaar voor een Jubeljaar werd door paus Urbanus VI verkleind tot 33 jaar (de levensduur van Jezus) en de mogelijkjheid werd geschapen om buitengewone H. Jaren uit te roepen. Maar die aangekondigde "inflatie" van Jubeljaren volstond kennelijk niet om automatisch grote massa's naar Rome te lokken. Het eerste speciale H. Jaar van 1390 trok weinig pelgrims, en dat had alles te maken met het Schisma in de Westerse Kerk. Het gewone H. Jaar in 1400 had al evenmin succes, wegens een pest-epidemie in Rome. Dat van 1423 bracht al evenmin veel volk op de been.

samengestroomde pelgrims in Rome. Tekening van Giovanni Sercambi, begin 15de eeuw. Lucca, Archivio di Stato
samengestroomde pelgrims in Rome. Tekening van Giovanni Sercambi, begin 15de eeuw.
(Lucca, Archivio di Stato)

Men moest wachten tot het H. Jaar van 1450 om opnieuw massa's pelgrims aan te trekken zoals weleer. In dat jaar kwamen 128 pelgrims om tijdens een paniek die ontstond op de brug bij de Engelenburcht, een van de doorgangsroutes tussen de vier hoofdkerken. Het feit dat op één brug zoveel slachtoffers konden vallen, geeft aan hoe vol de stad moet zijn geweest.

In 1470 legde paus Paulus II vast dat er voortaan een H. Jaar zou zijn om de 25 jaar, en die periode is tot op vandaag van kracht gebleven, hoewel de paus de mogelijkheid geboden bleef om een extra Heilig Jaar uit te roepen. Dat van 1475 trok weinig volk wegens oorlogen. In dat jaar werden nog 3 verplicht te bezoeken kerken in Rome toegevoegd: St.-Sebastiaan, St.-Laurentius en de Kerk van het H. Kruis van Jeruzalem.

de 7 Romeinse basilieken die door de pelgrims werden bezocht. 16de eeuwse tekening
de 7 Romeinse basilieken die door de pelgrims werden bezocht. 16de eeuwse tekening

Tijdens het Jubeljaar van 1500, het laatste vóór de Reformatie, moesten de Rome-bezoekers ook nog bijkomend de basiliek Santa Maria Maggiore bezoeken. Paus Alexander VI voerde een speciale ceremonie in: het H. Jaar werd plechtig geopend en gesloten door de opening en sluiting van de H. Deur van de St. Pietersbasiliek, gepaard gaande met bepaalde rituelen, zoals het kloppen met symbolische hamerslagen door de paus op de deur, om toegang te bieden tot de genadeschatten. Dat gebruiik werd later door meerdere andere bedevaartsplaatsen, o.m. Compostela, overgenomen.

Uiteindelijk moesten de pelgrims in Rome en omgeving 7 hoofd- of titelkerken bezoeken om een volle aflaat te verdienen. Vooreeerst de 4 zogeheten patriarchale basilieken: St.-Jan op de Lateranen-heuvel, de St.-Pietersbasiliek op de Vatikaanse heuvel, St.-Paulus buiten de Muren aan de Via Ostiense en de Santa Maria Maggiore op de Esquilinus-heuvel. En ook de 3 "mindere" basilieken: St.-Laurens-buiten de Muren, de H. Kruiskerk van Jeruzalem en St.-Sebastiaan buiten de Muren, aan de Via Tiburtana.

O Roma nobilis,
orbis et domina.
Cunctarum urbium,
excellentissima.
Roseo martyrum,
sanguine rubea.
Albis et virginum,
liliis candida.
Salutem dicimus,
tibi per omnia.
Te benedicimus,
salve per saecula.
(een van de liederen die de pelgrims bij hun aankomst of tijdens hun verblijf in Rome zongen)

Naast deze 7 hoofdkerken waren er uiteraard nog zeer veel andere bedehuizen die, door het bezit van relieken en door historische of allerlei legenden, de vrome pelgrims aantrokken, en waar ze eveneens aflaten konden verdienen. Vanaf de 14de eeuw al bestond een gids "Indulgentiae ecclesiarrum urbis Romae" van de 7 hoodskerken en ruim 80 andere kerken en kapellen plus de beroemde catacomben, met een lijst van de verleende aflaten. De pelgrims hadden dus een zwaar programma als ze die allemaal wilden zien. In totaal waren er volgens een middeleeuwse legende maar liefst 1505 kerken in Rome!

ballingschap in Avignon het Westers Schisma (14de-begin 15de eeuw)

voorgevel van het pausenpaleis in het Zuid-franse Avignon
voorgevel van het pausenpaleis in het Zuid-franse Avignon

In 1305 was er de Franse paus Clemens V verkozen. De Franse koning Filips IV wist hem in 1309 ervan te overtuigen de pauselijke residentie te verplaatsen naar Avignon, in verband met de verwarde toestand in Rome. Deze periode, ook wel de "Babylonische ballingschap (of gevangenschap) der pausen" genoemd, betekende een dieptepunt in het prestige van de pausen, die zich geheel afhankelijk maakten van de Franse koning. In 1378 werd de zetel van de paus verlegd naar Avignon, en begon het Groot Westers Schisma, waarin pausen en tegenpausen vanuit Rome en Avignon elkaar tegenwerkten. Het woord Westers duidt aan dat het een scheuring betrof binnen de Kerk van de Westerse wereld (de RK Kerk), niet te verwarren met het groot Schisma tussen het Westers en oosters Christendom. Niettemin bleven tijdens die onzalige Avignon-periode de bedevaarten "ten hoghen Rome" doorgaan in mineur, met uitschieters tijdens de H. Jaren.

het Concilie van Konstanz. Ulrich Richental, gekleurde pentekening, 1460
het Concilie van Konstanz. Ulrich Richental, gekleurde pentekening, 1460

Het Concilie van Konstanz (1414-1418) maakte een einde aan het schisma. De terugkeer, in 1417, uit lange balllingschap in Avignon van het pauselijk hof naar Rome, betekende voor de stad het begin van een nieuwe bloei. In het spoor van de Romeinse curie stroomden opnieuw vele bedevaartgangers toe in Rome, dat stilaan weer de "communis patria", het vaderland van allen, werd.

reformatie en contrareformatie (16de eeuw)

Erasmus. Schilderij van H. Holbein de Jongere
Erasmus. Schilderij van H. Holbein de Jongere.
Luther. Schiderij van L. Cranach de Oudere, 1522
Luther. Schiderij van L. Cranach de Oudere, 1522.

De grote meerderheid van eenvoudige ongeschoolde Rome-pelgrims was ongetwijfeld niet op de hoogte over de corruptie onder de Renaissance-pausen, o.m. Alexander VI, de initiatiefnemer van het 8ste jubeljaar in 1500, het laatste vóór de Reformatie. Ze kwamen in groten getale bidden in de basilieken van Rome om zoveel mogelijk aflaten verwerven, zonder zich al te druk te maken over wat zich achter de muren van de pauselijke residentie afspeelde.

Maar de kritiek van de Humanisten, o.m. Erasmus, en vooral van de Hervormers, o.m. Luther, op de hele relieken- en aflatenhandel (paus Leo X verkocht aflaten om geld in te zamelen voor de werken aan de St.-Pietersbasiliek!) klonk steeds luider en radikaler in het begin van de 16de eeuw. De Reformatie deinde ook uit naar onze streken. De Geuzen-opstand in de Westhoek zou in 1578 de verwoesting van het Gasthuis ten Bunderen en de definitieve vlucht van de gasthuis-zusters naar Rijsel en St.-Omaars tot gevolg hebben. Na het Concilie van Trente (1545-1563) kwam er wel een heropbloei van de bedevaarten naar Rome, met in 1575 een eerste succesrijk Jubeljaar, maar 3 jaar later was het tijdperk van het Moorsleedse Gasthuis ten Bunderen voor pelgrims definitief voorbij.

de St.-Pietersbasiliek in Rome nu
de St.-Pietersbasiliek in Rome nu

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail