De Zusters van O.L.V.-ten-Bunderen (vanaf omstreeks het jaar 1269)
Moorslede 1269-1578
Frankrijk 1578-1587
Ieper 1587-1785
Moorslede 1785-2004
Zonnebeke 2004 -
varia

   Zoek op deze site met FreeFind

 

beluister ClassicNL tijdens het surfen, 128 K stereo

De middeleeuwse reliekencultus

reliekschrijn van de H. Remaclus. Ca. 1220-1268. Stavelot, St. Sebastiaankerk.
reliekschrijn van de H. Remaclus. Ca. 1220-1268. Stavelot, St. Sebastiaanskerk.

bedevaarten en reliekenverering

In de late Middeleeuwen beschouwden de gelovigen een heilige als iemand die dicht bij God stond. Ze aanriepen hem daarom als bemiddelaar en als voorspreker bij God, die onbereikbaar ver boven de gewone mens verheven is. Een heilige was toegankelijker en in zekere zin aantrekkelijker dan God, omdat hij concreter was en bovendien tastbaar via zijn relieken. In theorie hadden de heiligen zélf geen goddelijke kracht, maar in de praktijk aanbad men toch de de heilige rechtstreeks en verwachtte men veel (= mirakelen) van hem en van de ontzagwekkende bovennatuurlijke kracht ("virtus") van zijn relieken. In de Middeleeuwen was men verzot op relieken. Deze fungeerden niet enkel als herinnering aan de heilige, ze stonden a.h.w. in de plaats van de heilige, en vormden dus stukjes hemel op aarde. De relieken vereren kwam overeen met het vereren van de heilige zelf. Stukken lichaam, kledij en gebruiksvoorwerpen bezaten daadwerkelijk de kracht van de heilige, zo meende het volksgeloof.

reliekentriptiek van het H. Kruis. Abdij van Florennes, begin 13de eeuw.
reliekentriptiek van het H. Kruis. Abdij van Florennes, begin 13de eeuw.

De hedendaagse gelovige wil vooral weten of relieken authentiek zijn, maar voor de middeleeuwer telden de wonderlijke en geweldige genezende krachten die ervan uitgingen. Hoewel de ware spiritualiteit van de bedevaart verbonden was met boetedoening en onthechting, vertrokken vele pelgrims in werkelijkheid met als voornaamste doel om de bijstand en hulp te vragen een heilige door zijn/haar tastbare overblijfselen te zien, aan te raken en te aanbidden. De reliekencultus was dan ook niet enkel een van de belangrijkste uitingen van volksgeloof maar vormde de hoofdpijler van de middeleeuwse bedevaarten.

wat is een reliek?

het lichaam van de 3de-eeuwse H. Munditia. München, St. Petruskerk.
het lichaam van de 3de-eeuwse H. Munditia. München, St. Petruskerk.

Het woord "reliek" oftewel "relikwie" is afgeleid het Latijnse werkwoord "relinquere" (= overblijven, achterlaten) en van het Latijns naamwoord "reliquia" (= stoffelijke rest, overschot, overblijfsel, gebeente). In religieus verband is een relikwie een door gelovigen vereerd stoffelijk overblijfsel van het lichaam van een heilige, of een voorwerp (kledij, gebruiksvoorwerp) dat door een heilige is achtergelaten of ermee in aanraking is geweest, waaraan wonderdadige (genees)kracht wordt toegekend. Het vereren van relieken is van alle tijden en van haast alle godsdiensten, bijv. de vooroudercultus in de oudheid en in primitieve culturen, de heldencultus van de klassieke oudheid, de gravenverering bij de Joden. In het Hindoeïsme en het Boeddhisme spelen relikwieën een grote rol. Binnen sommige stromingen van de Islam zijn relieken ook belangrijk, maar binnen andere worden ze verguisd als afgoderij.

relikwie van de kribbe van Bethlehem. Rome, Santa Maria Maggiore-basiliek
relikwie van de kribbe van Bethlehem. Rome, Santa Maria Maggiore-basiliek

Ook voor rooms-katholieke en orthodoxe christenen waren relikwieën vanouds voorwerpen van diepe verering. Zij beriepen zich op de uitspraak van Paulus: "Weet gij dan niet dat gij Gods tempel zijt, en dat Gods Geest in u woont?" (Kor. 3,16; 6,19). Men ging uit van de gedachte dat lichamen van zowel levende als overledenen heiligen daadwerkelijk een goddelijke kracht bezitten en uitstralen. Zelfs de grote 13de-eeuwse theoloog Thomas van Aquino verdedigde de reliekencultus, om 4 redenen:

  • omdat relieken een tastbare herinnering zijn van een heilige;
  • omdat ze de kracht van God alléén maar doorgeven, zoals een vergrootglas de stralen van de zon;
  • omdat de heilige mirakelen verrichtte met zijn lichaam, en dus blijft dat lichaam heilig op zich;
  • omdat de mirakelen in heiligdommen bewijzen dat God instemt met de verering van relieken.
Volgens de andere theoloog Alcuinus moeten de heiligen via hun relieken worden aanroepen om voorsprekers te zijn in de hemel.

reliek van het bloed van de H. Januarius, dat 2 x per jaar vloeibaar wordt. Napels, Dom.
reliek van het bloed van de H. Januarius, dat 2 x per jaar vloeibaar wordt. Napels, Dom.

De critici mochten dan wel opwerpen dat de reliekencultus meer verwant is met heidense afgoderij dan met de christelijke leer, de populariteit in de Middeleeuwen van relieken en de mirakelen errond was zo overweldigend dat het voor de kerkelijke overheid onbegonnen werk zou zijn geweest om die cultus te verbieden, als ze dat al wou. In de verbeelding van de gewone volk ging de kracht van een gestorven heilige over op zijn stoffelijk overschot en op alles wat daarmee in aanraking was geweest. Hij kon zich weinig voorstellen bij de leer dat de wonderkracht van een heilige niet aan concrete plaatsen en voorwerpen is gebonden. Hij hield van tastbare dingen.

soorten relieken

reliektriptiek van het H. Kruis (ca. 1150). Godfried van Hoei. (New York, verz. Pierpont-Morgan)
reliektriptiek van het H. Kruis (1150), Godfried van Hoei. (New York, verz. Pierpont-Morgan)

In de Middeleeuwen was er een gradatie in de kracht die uitging van relieken. Men onderscheidde 3 soorten, in dalende volgorde van belangrijkheid:

  1. relikwieën van de eerste graad

    • Het gaat hier om het héle lichaam (stoffelijk overschot, gebeente, skelet) van een heilige.
    • Of een deel van het lichaam van een heilige, zoals de schedel, een ledemaat (arm, been), een kaaksbeen, een tand, een stuk bot, haren, een afgeknipte hand- of teennagel, as, enz. Deze resterende lichaamsdelen variëerden in waardering. Zo was het hoofd van een heilige belangrijker dan zijn voet. Primaire relieken waren zeldzaam én kostbaar. Daarom konden enkel de "prinsen van de kerk" en edellieden die bemachtigen. In het H. Land moest de patriarch van Jeruzalem hiertoe toestemming geven, in Rome was dat de paus.

  2. relikwieën van de tweede graad

    reliekschrijn van de H. Maagd (1260). Hoei, O.L.Vrouw collegiale kerk.
    reliekschrijn van de H. Maagd (1260). Hoei, Collegiale kerk O.L.Vrouw.

    Het gaat hier om alle mogelijke voorwerpen die toebehoorden aan of gebruikt werden door een heilige of ermee in aanraking kwamen tijdens zijn/haar leven, bijv. een kledingstuk die een heilige tijdens zijn/haar leven droeg, of een drinkbeker, of een brief, of een lijkwade, of de werktuigen waarmee een martelaar werd gepijnigd en/of om het leven werd gebracht.

  3. relikwieën van de derde graad

    Reliekhouder van de H. Godulphus van Maastricht. 1160. Brussel, Kon. Museum Kunst en Geschiedenis
    romaanse reliekhouder van de H. bisschop Godulphus van Maastricht. 1160.
    (Brussel, Kon. Museum Kunst en Geschiedenis)

    Tot deze categorie behoren alle mogelijke voorwerpen ("phylacteria" of "eulogieën") die ofwel rechtstreeks een reliek (stoffelijk overschot) van een heilige hebben aangeraakt, ofwel indirect met een reliek in contact kwamen door aanraking van het graf, de kist, de sarcofaag, de graftombe, of het reliekschrijn van een heilige. Dit waren de bescheiden relikwieën van de gewone pelgrims. Dat konden zijn

    • een (stuk) steen van een heilige plaats of bouwwerk.
    • een stuk hout, bijv. van op de Olijfberg bij Jeruzalem.

      de Roos van Jericho, symbool van eeuwig leven.
      de Roos van Jericho, symbool van eeuwig leven.

    • een plant, bijv. een roos uit Jericho (ook "anastatica", opstandigsroos genoemd). Symbool van eeuwig leven, omdat ze, nooit doodgaat, levend zonder water en grond in extreme hitte en kou.
    • een doek of een vloeistof die, na aanraking van een reliek, werd doordrongen van de heilzame en genezende kracht ervan. Al van in de eerste eeuwen brachten christenen een stukken linnen, zogeheten "brandea", die ze via een kleine opening lieten zakken in het graf (bijv. van de apostel Petrus in Rome) en mee naar huis namen als heilzaam en genadebrengend souvenir.
    • aarde of stof vergaard bij het graf van een heilige of bij plaatsen waar die had geleefd.

      ampul met gewijd water van de H. Menas van Egypte. Monza, kathedraalschat
      ampul met gewijd water van de H. Menas van Egypte.
      (Monza, kathedraalschat)

    • water dat opwelde uit een put of uit een gewijde bron nabij het graf en werd opgevangen in een flesje of glazen, metalen of terracotta-ampul. Water uit de rivier de Jordaan was zeer gegeerd.
    • water uit een bad waarin het reliekschrijn van een heilige was ondergedompeld.
    • olie uit een lamp of was van een kaars bij een graf of heilige plaats. Deze werd in een flesje of ampul rond de hals gedragen als heilige amulet, en later thuis ergens aan de muur bevestigd.
    • een aparte categorie relieken waren bloed of uitgezwete olie. In Canterbury bijv. was er het "water van St. Thomas", waarin theoretisch een druppel bloed van de martelaar eindeloos werd vermengd. Sommige graven scheidden een welriekende olie af, bijv. dat van St. Johannes in Efese of van St. Nicolaas in Bari.

waardenhiërarchie in de relieken

  • relieken die te maken hebben met Jezus zélf.

    1. primaire relieken.

      bergkristallen reliekkoker met het H. Bloed van Brugge
      bergkristallen reliekhouder met het H. Bloed van Brugge

      Eersterangsrelieken van Jezus zijn zeer zeldzaam, omdat zijn voornaamste reliek, namelijk Zijn lichaam, uit de doden verrees en later ten hemel opklom. Maar toch zijn tijdens Jezus' leven enkele lichaamsdelen op aarde achterbleven, bijv. de navelstreng van na de geboorte, de melktanden, de voorhuid na de besnijdenis (werd o.m. vereerd in Antwerpen), haren uit Zijn baard, tranen die Hij plengde, het bloed vergoten aan het kruis (bijv. de reliek van het Bloed in Brugge of in de kerk van de abdij de la Trinité in het Normandische Fécamps).

    2. secundaire relieken

      de H. Lijkwade van Turijn. Turijn, kathedraal van St. Jan de Doper.
      de H. Lijkwade van Turijn. (Turijn, kathedraal van St. Jan de Doper)

      • De absolute tweedegraadsreliek van Jezus was het H. Kruis, waaraan Hij is gestorven. Stukjes van het Ware Kruis waren in talloze kerken in het Westen te vinden, "genoeg om er een héél schip mee te bouwen", schertste Erasmus. Ook de andere passie-instrumenten waren voorwerp van devotie zoals
      • De doornenkroon (waarvan er, vanaf 1243, een 70-tal doornen werden bewaard in de Sainte-Chapelle in Parijs)
      • De spijkers waarmee Jezus aan het kruis werd geslagen (in totaal waren er zo'n 30 bekend, waarvan de bekendste in Rome, in de kathedraal van St.-Denis en in de Sainte-Chapelle van Parijs)
      • Het "koninklijk purperen kleed" dat de Romeinse soldaten over Jezus' schouders legden om Hem te bespotten

        de H. Lans, die Jezus' zijde doorboorde aan het kruis. Wenen, Hofburg, schatkamer.
        de H. Lans, die Jezus' zijde doorboorde aan het kruis. (Wenen, Hofburg, schatkamer)

      • De lans waarmee Jezus' zijde werd doorboord
      • De lijkwade waarin Jezus' lichaam werd gewikkeld en in het graf gelegd (vb. die van Turijn)
      • De spons, in azijn gedrenkt, waarmee Jezus' lippen werden bevochtigd toen Hij aan het kruis hing
      • Het doek waarmee Veronica tijdens de kruisweg het gelaat van Jezus afdroogde (vereerd in de St. Pietersbasiliek in Rome)
      • Het naadloze onderkleed (= tunica) ofwel de H. Rok van Jezus, waarvoor de Romeinse soldaten dobbelden na de kruisiging (vereerd in Trier)
      • Dde zweetdoek waarmee het voorhoofd van de gestorven Jezus werd bedekt (die werd bewaard in de kathedraal van de Noord-Spaanse stad Oviedo)
      • De geselkolom
      • hieronder vallen ook de windsels waarin Jezus na Zijn geboorte werd gewikkeld, het hout en het stro van de kribbe waarin Jezus tijdens de Kerstnacht werd neergelegd, de kruiken van de bruiloft van Cana en overschotten van de wonderbare broodsvermenigvuldiging.

  • relieken van de H. Maagd Maria

    het H. Onderkleed van O.L.Vrouw. Chartres, kathedraal.
    De hoofddoek van O.-L.-Vrouw. Chartres, kathedraal.

    Het lichaam (= reliek van de 1ste graad) van de H. Maagd Maria werd na haar dood ten hemel opgenomen. Daarom werd des te meer jacht gemaakt op relikwieën van de 2de en 3de graad, bijv. de hoofddoek (= sancta camisia) van de H. Maagd, vereerd in de kathedraal van Chartres, of enkele druppels van de moedermelk van de zogende Maria, die de pelgrims in een reliekflesje meebrachten uit het H. Land

  • overige bijbelse figuren

    het grafschrijn van de H. apostel Jacobus. Compostela, kathedraalcrypte
    het grafschrijn van de H. apostel Jacobus. Compostela, kathedraalcrypte

    • Petrus, de prins van de apostelen en eerste paus, met zijn graf in de St. Pietersbasiliek in Rome.
    • Paulus, de apostel van de heiligen, eveneen gemarteld, begraven en vereerd in Rome
    • de overige apostelen, o.m. St. Jacobus de Meerdere, begraven in Santiago de Compostela.
    • Maria Magdalena (wiens arm in het klooster van Fécamp in Normandië werd bewaard).
    • Johannes de Doper
    • de Wijzen uit het Oosten, vereerd als de "Drie Koningen" in Keulen
    • Oud-Testamentische koningen en profeten

  • de andere heiligen

    reliekschrijn van St. Servaas. Maastricht, ca. 1160. (Brussel, Kon. Mus. Kunst & Gesch.)
    reliekschrijn van St. Servaas. Maastricht, ca. 1160. (Brussel, Kon. Mus. Kunst & Gesch.)

    Bij de relieken van heiligen was er ook een rangorde van belangrijkheid. Bovenaan stonden de martelaren, die hun leven gaven voor hun geloof, bijv. de éérste martelaar Stefanus, St. Laurentius, St. Sebastiaan, de H. Barbara, enz. Lager in aanzien stonden de relieken van niet-martelaren. Ook binnen de categorie van niet-martelaren was er een rangorde, naarmate ze meer of minder getuigden van een uitzonderlijke godsvrucht: belijders of geloofsverkondigers (bijv. de H. Antonius, vader van het Westsers monnikenwezen); heiligen die model stonden voor naastenliefde en gastvrijheid en patroons van de pelgrims waren (o.m. de H. Martinus van Tours, De H. Judocus, S. Christoffel, St. Rochus); mystici (o.a. de H. Franciscus van Assisi); kerkvaders zoals de H. Augustinus; kerleraars zoals de H. Ambrosius, enz.

    reliekbuste St. Donatus. 1520. Schulen, St. Jan-de-Doperkerk.
    reliekbuste St. Donatus. 1520. Schulen, St. Jan-de-Doperkerk.

    Tenslotte werden, naast "de gevestigde waarden", over héél Europa, in kerken en kapellen, nog duizenden relieken van plaatselijke en regionale heiligen vereerd, bijv. de H. Godelieve van Gistel, de H. Adrianus in Geraardsbergen of de H. Servaas in Maastricht. Vooral de relieken van "gespecialiseerde" heiligen waren zeer populair, dat waren de heiligen die werden aanroepen voor specifieke problemen, bijv. de H. Blasius voor keelziekten, de H. Apollonia bij kiespijn of de H. Gertrudis van Nijvel bij rattenplagen. Andere heiligen (patroonheiligen) waren speciale hoeders van een bepaalde dorp of stad (bijv. H. Rumoldus van Mechelen), van een beroepsvereniging (St. Petrus, patroon van de vissers; St. Elooi, schutsheilige van de smeden), van de kinderen (St. Nikolaas van Myra), enz.

geschiedenis van de reliekencultus

  • de eerste eeuwen van het christendom.

    een christelijk liefdesmaal (=agapè) boven een graf. Rome, catacombe van de H. Marcellinus en Petrus (Via Labicana)
    christelijk liefdesmaal (= agapè) boven een graf. Rome, catacombe H. Marcellinus en Petrus

    Het vereren van relikwieën is terug te voeren tot het vroeg-christelijke gebruik om erediensten te houden, allerlei rituelen uit te voeren en te overnachten boven de graven van martelaren, mogelijk naar het voorbeeld van de voorouder-cultus van de Romeinen. Omdat de integriteit van het lichaam eveneens een essentieel deel uitmaakte van de Romeinse dodencultuur werden de lichamen van heiligen in hun geheel en intact in hun graf bewaard, en werd het aanraken en verplaatsen ("translatio") van lijken streng verboden en beschouwd als grafschennis. Die meeste graven bevonden zich bij de catacomben, in de omgeving van Rome. Vanaf de 4de eeuw, na de vervolgingen en de erkenning door keizer Constantijn van het christendom, bouwde men vlak boven de graven van martelaren een altaar, een kleine heiligdom of een kerk. Zo konden de gelovigen zo dicht mogelijk komen bij de stoffelijke overschotten, waarin de bovennatuurlijke kracht ("virtus") aanwezig was van de heiligen zélf.

  • 5de eeuw - 8ste eeuw.

    translatie van een reliekschrijn in Constantinopel (5de eeuw). Trier, Dom, schatkamer.
    translatie van een reliekschrijn in Constantinopel (5de eeuw). Trier, Dom, schatkamer.

    In het Oosters christendom zag men er vanaf de 5de eeuw geen graten meer in om lichamen van heiligen op te graven (= "elevatio") en over te brengen (= "translatio") naar een cultusplaats elders. Een eeuw later begon men, vooral in het H. Land, stoffelijke resten te fragmenteren ("partitio") en de "onderdelen" op vrij grote schaal te verspreiden, vooral richting Constantinopel. Hoewel de Oost-Romeinse keizer al in 386 strenge wetten uitvaardigde werden de "membra martyrum" algauw voorwerp van handel, ruil, diefstal, vervalsing, enz.

    de confessio onder het hoofdaltaar van de St. Pietersbasiliek in Rome.
    de "confessio" onder het hoofdaltaar van de St. Pietersbasiliek in Rome.

    In het Westers christendom daarentegen bleef het verbod op het openen van graven, het aanraken, verplaatsen en versplinteren van heilige lichamen streng nageleefd. Om tegemoet te komen aan de dringende vraag van de gelovigen maakte men vanaf de 6de eeuw in het gewelf van de grafcrypte ("sepulchrum") van heiligen een opening "fenestella"), afgesloten door een hekken. Aan de voorzijde van het altaar pal erboven was een tweede opening. De pelgrims lieten doorheen die opening stukken textiel ("brandea") of andere voorwerpen via een verbindingsschacht naar beneden glijden tot deze de sarcofaag met het heilig lichaam aanraakten en als het ware plaatsvervangende relieken werden. Om dit ritueel mogelijk te maken werd tussen het hoofdaltaar en de crypte eronder een verbindingsschacht gemaakt. Dit geheel van altaar en crypte vormde de "confessio", van de heilige, met als bekendste voorbeeld die van de St. Pieter in Rome.

  • de 8ste eeuw - 10de eeuw

    plundering van Rome door de Vandalen in 455. Schilderij van Karl Briullov (1833).
    plundering van Rome door de Vandalen in 455. Schilderij van Karl Briullov (1833).

    De catacomben werden steeds meer verwaarloosd en waren uiteindelijk moeilijk te onderhouden. Bovendien werden er graven geplunderd door de binnenvallende Oost-Europese volkeren (Vandalen, Visigoten, Lombarden, Saksen e.a.). De Kerk kon niet langer het verbod handhaven op het verplaatsen van stoffelijke overschotten van heiligen. Paus Paulus I besliste (757–767) om alle beenderresten van de heiligen weg te halen uit de catacomben en ze over te brengen naar de kerken binnen de stadsmuren van Rome. En de rooftochten van de Noormannen in het Noorden en Westen van Europa veroorzaakten een ware exodus van heilige lichamen uit de bedreigde gebieden naar het zuiden en het centrum van het Rijk. Eenmaal het gevaar geweken werd een deel van de relieken achtergelaten in de heiligdommen waar ze gastvrijheid genoten.

    reliekschrijn met hoofd van paus Alexander. Godfried van Hoei, 1145. (Brussel, Kon. Musea Kunst en Geschiedenis)
    reliekschrijn met hoofd van paus Alexander. Godfried van Hoei, 1145.
    (Brussel, Kon. Musea Kunst en Geschiedenis)

    Vanaf de 8ste eeuw haalde de heiligen- en reliekenverering het op alle andere vormen van (volks)vroomheid. Om een heilige te vereren moesten de gelovigen in het Westen vaak een verre, moeilijke en tijdrovende reis ondenemen, zelfs tot in Rome of Jeruzalem. Er was bijgevolg een sterk stijgende vraag naar relieken van bekende heiligen dichter bij huis. De kerkelijke overheid ging overstag en stond toe dat stoffelijke resten van een heilige uit het graf werd gehaald en overgebracht ("translatio") naar een heiligdom, waar die heilige in zijn/haar leven nooit was geweest. Naast martelaren werden ook andere soorten heiligen, bijv. belijders of missionarissen die onze streken kerstenden, erkend.

    reliekschrijn van Pepijn. 11de eeuw. Conques, abdijkerk, schatkamer.
    reliekschrijn "van Pepijn". 11de eeuw. Conques, abdijkerk, schatkamer.

    De massale transfer van heiligenlichamen leidde in de Karolingische tijd haast onvermijdelijk tot verdeling in kleine stukjes ("partitio") ervan. De toenmalige theologen verdedigden die praktijk door te stellen dat de wonderbare kracht ("virtus") van het héle lichaam van een heilige ook aanwezig was in elk deel ervan, hoe klein ook (vanuit het beginsel "ubi est aliquid ibi totum est" = waar een deel is, is het geheel). De fragmentatie van relieken werd door de Kerk zelfs nog in de hand gewerkt. Héél noordelijk Europa werd gekerstend en overal rezen nieuwe kerken uit de grond.

    reliek onder altaarsteen (=sepulchrum). Reconstructie-tekening J. Braun; A. Angenendt.
    reliek onder altaarsteen (=sepulchrum). Reconstructie-tekening J. Braun; A. Angenendt.

    In 787 bepaalde het 2de Concilie van Nicea immers dat een nieuwe gebedsruimte enkel kon worden ingewijd als ze in het bezit was van minstens één reliek. "Geen altaar zonder reliek", zo luidde de regel. De traditie van een reliek in een crypte onder het altaar ("sepulchrum") evolueerde naar het - tot op vandaag gehandhaafde - gebruik van een altaarsteen, een speciale steen met een of meer relieken, ingemetseld in de altaartafel.

    reliekschrijn van verguld en geëmailleerd koper. Limoges. 13de eeuw.
    reliekschrijn van verguld en geëmailleerd koper. Limoges. 13de eeuw.

    Steeds meer bisschoppen en abten trokken naar Rome met als hoofdbedoeling om er relieken te bemachtigen. En het moet gezegd dat de kerstening van Europa ongetwijfeld werd bespoedigd en versterkt door de snelle en brede verspreiding van relieken in alle mogelijke kerken, kloosters en abdijen. Rome zag in die versnippering van relieken een dankbaar middel om de banden met bisdommen, abdijen, kerken en vorsten in de pas gekerstende streken aan zich te binden. Daarom werden zelfs relieken geschonken als particulier bezit aan hooggeplaatsten. Zo stelde Karel de Grote in de kapel van zijn paleis in Aken een gigantische reliekenschat ten toon, als teken van zijn vroomheid, maar ook van zijn macht. Vele andere weredlijke heersers en edellieden volgden zijn voorbeeld.

  • vanaf de 11de eeuw

    ivoren transportkoffertje voor relieken uit Rome en Jeruzalem. Ca. 1230. Namen, trésor d'Hugo d'Oignies.
    ivoren transportkoffertje voor relieken uit Rome en Jeruzalem. Ca. 1230.
    (Namen, Trésor d'Hugo d'Oignies)

    Door de ontwikkeling van de bedevaarten naar het H. Land en vooral door de kruistochten verlegde het centrum van de relieken-traffiek zich in loop van de 11de en 12de eeuw van Rome naar het Oosten (Jeruzalem, Constantinopel, Antiochië e.a.). Na de inname van Constantinopel in 1204, tijdens de 4de kruistocht, werd een groot deel van de fabelachtig rijke collectie van relieken vanuit de Byzantijnse hoofdstad door de kruisvaarders naar het Westen meegebracht. Sommige van die prestigieuze relieken hielpen mee om oude vereringsplaatsen weer leven in te blazen en om nieuwe heiligdommen te bouwen. Maar ook kleine en/of minder beroemde relieken, zoals de vinger, de teen of enkele haren van een heilige volstonden reeds om een bedevaartsplaats in te richten. De reliekencultus werd echt populair in alle lagen van de samenleving. Nieuwgekroonde koningen en keizers gingen op bedevaart naar de reliek van een heilige, bijv. naar Aken, Keulen, Chartres of Parijs.

reliekhouders

marmeren Merovingische sarkofaag. 6de eeuw. Bordeaux, kathedraal St.-Seurin
marmeren Merovingische sarkofaag. 6de eeuw. Bordeaux, kathedraal St.-Seurin.

Vanaf de vroege Middeleeuwen werden relieken geborgen in een stenen kist of sarkofaag. Deze stond in een crypte onder het koor van het gebedsgebouw of onder het altaar. Een deel van de relikwieën werd geïntegreerd in juwelen, hangers, zwaard- of degenknoppen, tassen, enz. en diende als bescherming van de dragers ervan.

Door de invallen van de Noormannen en van de Oost-Europese "barbaren" moesten vele geestelijken en monniken hun kerk of klooster ontvluchten. Vanaf de Karolingische tijd vervaardigden ze daarom rijkversierde schrijnen, meestal uitgevoerd in kostbare materialen, om hun kostbare relieken te vervoeren. Na de invallen bleven die kunstig gemaakte reliekhouders vaak bewaard. Ze werden in de (abdij)kerk uitgestald boven het hoofdaltaar of in een zijkapel, waardoor de pelgrims er dichter bij konden komen, ze beter konden zien en zelfs aanraken. De reliekschrijnen veranderden van uitzicht in de loop der eeuwen, en kregen de meest uiteenlopende vormen en dimensies:

Bursa met reliek van Johannes de Doper. 7de eeuw. Monza, kathedraalschat.
Bursa met reliek van Johannes de Doper. 7de eeuw. Monza, kathedraalschat.

  • de oudste reliekschrijnen waren meestal beurzen van kostbare stof met een draagriem en kwasten. In zo'n beurs ("bursa") wikkelde de bedevaarder een reliek om haar op veilige wijze uit een pelgrimsoord mee te brengen. Onderweg droeg hij die als een talisman of amulet rond de hals om hem te beschermen tegen alle onheil en om het kwade te weren. In een volgend stadium werd een reliekenbeurs vervaardigd in metaal, meestal in verguld zilver.
  • in de vorm van een grote langwerpige kist of sarcofaag.
  • zogeheten beeld-schrijnen, bijv. het 10de-eeuwse schrijn van de zittende Ste.-Foy in het Zuid-Franse Conques.
  • vanaf het einde van de 12de eeuw haddden vele reliekhouders de vorm van het skeletdeel dat binnenin werd bewaard, bijv. een voet, een arm, een hand, een been, enz.
  • reliekbustes met hoofd bevatten vaak een schedelreliek.


    draagaltaar uit de voormalige abdij van Stavelot (1150). Brussel, Kon. Musea Kunst en Gesch.

  • botfragmenten fungeerden als deel van een reliwiekruis of een liturgisch voorwerp, bijv. een reisaltaar.
  • kleinere gedeelten, zogenaamde partikels, werden bewaard in een doos die met ivoor was bezet. In de late Middeleeuwen werden steeds meer verpakt in een "theca" (= reliekoog), een klein rond metalen doosje met glas aan de voorzijde. Vandaag nog wordt in zo'n doosje een geconsacreerde hostie geplaatst en aangebracht in het midden van een monstrans voor de aanbidding van het Allerheiligste.
  • relieken die in altaren werden geplaatst kregen meestal een vierkante of ronde doos uit metaal, ivoor of hout als verpakking.
  • imitatie van een kapel of meerbeukige kerk, bijv. het Driekoningenschrijn in Keulen.

het H. Ursulaschrijn (voor 1489). Brugge, H. Memlingmuseum.
het H. Ursulaschrijn (vóór 1489) van H. Memling. Brugge, Memlingmuseum.

De reliekschrijnen van belangrijke gebeenten en stoffelijke resten waren vaak topstukken van edelsmeedkunst. Het houten omhulsel werd door de meest gerenommeerde kunstenaars bedekt met een fraai versierde laag koper, verguld zilver of massief goud, belegd met edelstenen, en/of beschilderd met taferelen uit het leven van de heilige (bijv. het schrijn van de H. Ursula in het St.-Janshospitaal in Brugge, gedecoreerd met schilderijen van Hans Memling). Uiteraard boezemden deze prachtig versierde reliekhouders groot ontzag in bij de overwegend ongeletterde pelgrims, voor wie het visuele aspect een belangrijke rol speelde. Bij speciale gelegenheden, zoals op feestdagen, na een ramp, tijdens een pestepidemie, in crisistijd of bij naderend onheil, plaatste men het reliekschrijn op een draagberrie en droeg het in processie doorheen de dorpsvelden of rond de stadswallen.

reliekschrijn van de H. Ursula. 1400. Brugge, St. Janshospitaal.
eerste reliekschrijn van de H. Ursula. 1400. Brugge, St. Janshospitaal.

Op het 4de Concilie van Lateranen in 1215 werd beslist dat voortaan alle relieken moesten worden opgeborgen en vanaf 1255 mochten relikwieën niet meer buiten hun schrijn worden vertoond, waarschijnlijk om diefstal, vervalsing en overdreven aanrakingen te voorkomen. Precies omdat de relieken zo werden onttrokken aan het menselijk oog oefenden ze een nog grotere mysterieuze aantrekkingskracht uit. Ten behoeve van de nieuwsgierige bedevaarders werden sommige reliekhouders toch voorzien van een glazen doorkijkvenstertje, meestal uit geslepen bergkristal, dat een intens licht reflecteerde.

besloten hofjes

Besloten Hofje met de H. Ursula en de H. Catharina. 1520. (Mechelen, Schepenhuis).
Besloten Hofje met de H. Ursula en de H. Catharina. 1520. (Mechelen, Schepenhuis).

Een aparte categorie van reliekhouders vormden de zogeheten "Besloten Hofjes", ook wel Beloken Hofjes genoemd. Ze werden gemaakt vanaf vanaf het begin van de 16e eeuw, vooral in Vlaanderen, meer bepaald in sommige Mechelse vrouwenkloosters. Het gaat hier om retabelkastjes met houten, pijpaarden of popjesachtige albasten beeldjes van Maria, van Jezus als kind of gekruisigde, en ook van heiligen. In de achterwand van het middenpaneel zijn allerlei kleine eenvoudige decoratieve objecten verwerkt, zoals planten en bloemen (die de deugden symboliseren), geborduurd of in zijde of papier-maché, en verder met bladgoud en zilverdraad omwikkelde dieren en ook vruchten, parels en kralen, stukjes stof, glas, steentjes enz.

Besloten Hofje met Maria en Kind en de H. Anna. Begin 16de eeuw. Balen, St.-Andrieskerk
Besloten Hofje met Maria en Kind en de H. Anna. Begin 16de eeuw.
Balen, St.-Andrieskerk.

Het kastje is rijkelijk versierd met allerlei devotionele voorwerpen zoals een of meer kleine relieken (vergezeld van een "cedula", een perkamenten briefje met opschrift), medailles beschilderd met heilige teksten of gebeden, een schapulier, een Agnus Dei (= wassen schijf van de gewijde paaskaars, die moet behoeden tegen onheil) en metalen pelgrimsinsignes. Het Hofje wordt doorgaans afgesloten met een geruit hek of soms met 2 beschilderde zijluiken. Het Besloten Hofje verwijst naar de besloten tuin ("hortus conclusus") uit het bijbelse Hooglied, waar het mystiek huwelijk tot stand komt tussen Christus en Zijn (vrouwelijke) geliefde. Binnen de omheining, die beschutting biedt tegen de ondeugden, maakte de aanschouw(st)er een soort van meditatieve pelgrimstocht.

de niet-religieuze kanten van de reliekenverering

reliek van de sandalen van Jezus. Prüm, abdijkerk.
reliek van de sandalen van Jezus. Prüm (Duitsland, Eifel), abdijkerk.

Relieken hadden in de late Middeleeuwen niet enkel een religieuze maar ook een maatschappelijke en economische betekenis. Ze waren een statussymbool. Elke stad, gemeente wilde graag aanzien verwerven of verhogen door minstens één en liefst een grote verzameling van belangrijke relikwieën binnen haar muren hebben, in een kathedraal, kerk, of abdij. Die relieken en eventuele mirakelen en legenden vormden een sterke aantrekkingskracht op gelovigen uit de omgeving en op pelgrims. De toeloop van pelgrims bracht veel inkomsten op: hun giften en offeranden spijsden de kassa van de stad of gemeente, van de kerk(en) en abdijen en van de plaatselijke horeca-sector.

Geen wonder dat er tussen abdijen, kloosters, kathedralen en kerken een gezonde concurentiestrijd bestond: hoe bekender de heilige en zijn/haar relikwie was, die ze in hun bezit hadden, hoe meer die bijdroeg tot de faam en het prestige van het heiligdom.

houten koffer met relieken van de HH. Joris, Gereon en Hiëronymus. Halfweg 13de eeuw. Tongeren, O.L.V.-Geboorte-basiliek.
houten koffer met relieken van de HH. Joris, Gereon en Hiëronymus. Halfweg 13de eeuw.
(Tongeren, O.L.V.-Geboorte-basiliek, schatkamer)

Relieken vormden de kern, de "kroonjuwelen" van een cultusplaats. Hoe groter en prestigieuzer de collectie, hoe meer volk erop af kwam. In de onderlinge competitiestrijd paste men allerlei vindingrijke (PR- en marketing)technieken toe, om de cultus van de eigen heilige en relikwie te propageren en zo bedevaarders aan te trekken.

  • De abdijen (vooral die welke afhingen van de benedictijnerabdij van het Boergondische Cluny) maakten er haast een specialiteit van om een geschikte onthaalstructuur te creëren voor de bedevaarders.
  • De bekendmaking van de verwerving of ontdekking van een reliek bracht altijd veel mensen op de been.
  • Het nieuws verspreiden van mirakel(en) kon een nieuw of oud heiligdom plots aantrekkelijk maken.
  • Het samenstellen van mondelinge en/of schriftelijke mirakelverhalen en die op zo breed mogelijke schaal verspreiden was ook een succeserijke "reklame"-techniek.
  • Een heiligverklaring bracht gegarandeerd een massa bedevaarders op de been.
  • De "verpakking van het product" was zéér belangrijk: een prachtig reliekschrijn lokte veel kijklustige pelgrims.

misbruiken

gordel van de Maagd Maria. (Quintin)
gordel van de Maagd Maria. (Quintin)
tand van de H. Apollonia (Porto)
tand van de H. Apollonia (Porto)

Relieken waren in de late Middeleeuwen fel begeerde "hebbedingen". Vooral Rome was in die periode een onuitputtelijk reservoir van relieken, waarrond een ware handel en allerlei illegale en duistere praktijken floreerden. Sommigen aarzelden niet om relieken te vervalsen, te ruilen of tegen een hoge prijs te verkopen of af te kopen, via een niet-kerkelijke handelaars. Of men vond simpelweg relieken uit om toch maar mensen te lokken. Relieken waren ook "big business"!

Het 4de Concilie van Lateranen (1215-1216) verbood de koop en verkoop van relieken zonder bewijs van echtheid en bisschoppelijke toestemming. Maar in de praktijk was het voor de kerkelijke hiërarchie haast onmogelijk om al de misstanden en malefide handelspraktijken de kop in te drukken. Het eindeloos opdelen van relieken bemoeilijkte ten zeerste de controle op de echtheid van de fragmenten. Relieken raakten zodanig "versplinterd" dat niemand door het bos de bomen nog zag. DNA-onderzoek en koolstof-14 testen om nep-relieken te ontmaskeren bestonden nog niet. Zo kon men bijv. op een drietal plaatsen het hoofd van Johannes de Doper bezoeken, of een tand van de H. Apollonia in ruim 100 gebedsplaatsen vereren.

insteekmedaillon met een relikwie van het graf van de H. Maagd Maria.
insteekmedaillon met een relikwie van het graf van de H. Maagd Maria.

Een van de meest toegepaste methodes om in het bezit te komen van authentieke relieken was diefstal. Relieken werden zelfs gestolen door geestelijken of monniken, vaak in opdracht van een abt, bisschop of koning. Dit werd niet gezien als zonde of als strafbaar feit, maar om een "heilige diefstal" ("furta sacra"). Om die te rechtvaardigen hanteerde men volgende argumenten of smoezen:

  • het ging gewoon om een verandering van eigenaar of plaats van iets wat toebehoorde aan hele christelijke gemeenschap;
  • de dief of zijn opdrachtgever werd ertoe aangezet in een visioen of een droom;
  • als de dief niet werd gestraft door de heilige éen als de heilige doorging met mirakelen doen, gold dat als bewijs dat de heilige het best kon vinden met een nieuwe eigenaar en bewaarplaats van zijn reliek;
  • de reliek moest gestolen worden om haar te behoeden van ontheiliging door heidenen.

vanaf de 16de eeuw: kritiek en strenge controle.

J. Calvijn, de inspirator van de Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden.
J. Calvijn, de inspirator van de Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden.

Bij het aanbreken van de 16de eeuw spuide de Nederlandse christelijke humanist en Augustijner monnik Erasmus schampere kritiek op de uitwassen van de reliekenverering. Voor de protestantse Hervormers Maarten Luther en Johannes Calvijn was reliekenverering een vorm van bijgeloof en vergelijkbaar met de heidense afgodendienst. Dat leidde in 1566 tot de Beeldenstorm waarbij in onze streken honderden kerken, kloosters en kapellen werden leeggeroofd en de relieken - die zo'n grote rol speelden in het volksgeloof - genadeloos werden vernield.

Het Concilie van Trente. Pasquale Cati, 1588. Rome, Sante Maria in Trastevere kerk
Het Concilie van Trente. Pasquale Cati, 1588. Rome, Sante Maria in Trastevere-kerk.

Op het Concilie van Trente (1545-1563) vonden de deelnemers dat het goed en nuttig is om relieken van heiligen te vereren. Maar die relieken mogen géén magische voorwerpen worden, dus nooit het doel op zich worden van verering, maar enkel een verwijzing inhouden naar een heilige aanwezigheid. Er werd een formele procedure uitgewerkt om de echtheid van heilige resten te controleren. Na zo'n onderzoek werden echte reliekhouders verzegeld en werden voorzien van een certificaat van de plaatselijke bisschop of van een abt. Toch bleven er nog steeds relikwieën van twijfelachtig oorsprong in circulatie. De concilievaders verboden ook te strengste elke vorm van handel in eerste- en tweedegraads-relikwieën.

© Willem Wylin - Copyright 2007- . Alle rechten voorbehouden. Contact: E-mail